De negende dag van de maand Av
“Gedenk, HERE, wat ons is overkomen (...) Breng ons, HERE, tot U weder, dan zullen wij wederkeren. Vernieuw onze dagen gelijk van ouds! Of zoudt Gij ons geheel en al verwerpen? Zoudt Gij al te zwaar tegen ons toornen?” (Klaagliederen 5:1 en 21-22)
Nu klinkt ‘Klaagliederen’ sowieso niet erg hoopvol, maar zo’n einde lijkt wel hopeloos... Je kunt het lezen als: ‘Óf U verwerpt ons onomkeerbaar, toornt U tegen ons bovenmate...’ Na het lezen van Klaagliederen blijft de vraag hangen: Hoe nu verder?
Binnen het Jodendom wordt Klaagliederen gelezen op Tisja be’Av, oftewel de 9e dag van de maand Av. Volgens de Joodse traditie is op die dag in ieder geval de eerste tempel in Jeruzalem verwoest in 587 voor Christus. Maar dezelfde traditie vertelt dat de verwoesting van de tweede tempel in 70 na Christus op dezelfde dag plaatsvond. Tisja be’Av is tot vandaag binnen het Jodendom de officiële gedenkdag voor alle lijden dat Israël in de loop van de tijd is overkomen.
Klaagliederen
Passend om op deze gedenkdag het boek Klaagliederen te lezen. Het boek draagt in de Hebreeuwse Bijbel als naam het woord waarmee het boek begint: Eecha. Dat is te vertalen als ‘Hoe?’ of ‘Ach!’. Een klaagkreet om te beginnen. En al lezend merk je hoe de ramp van de verwoesting van Jeruzalem en de tempel wordt bezongen. Maar niet alleen dát wordt rauw verwoord, maar vooral ook wat deze ervaring Israël gedaan heeft.
Klaagliederen klaagt over wat Jeruzalem is overkomen: ‘De berg Sion’ is verwoest (5:1). Jeruzalems centrum was de tempel, de plek waar God zich liet ontmoeten door zijn volk. Maar nu ‘treuren de wegen naar Sion’ (1:4). De tempel werd ook verwoest. Er komen daarom geen feestgangers meer om God daar te ontmoeten en te eren.
Israël klaagt over wat het is overkomen. Tegelijk zegt het klip en klaar dat de HERE zijn hand had in wat er met Jeruzalem was gebeurd. Lees maar 1:12-17; 2:5-9 en 20-22; 3:1-15 en 43-45; 4:11 en 16. De HERE had zijn oordeel over Israëls zonde laten komen. De gevolgen van dat oordeel werden zwaar gevoeld, maar in Klaagliederen zoekt Israël de reden van die oordelen bij zichzelf. Je stuit in Klaagliederen vaak op een schuldbelijdenis. De zonde van ‘de dochter mijns volks’ wordt zelfs groter geacht dan de zonde van Sodom (4:6). Maar toch... hoe geschokt moet het er ondanks alles uitgekomen zijn: ‘Wij hebben overtreden en zijn weerspannig geweest – Gij hebt níet vergeven’ (3:42)!
Klaagliederen 5 – een gebed
Net als de andere vier liederen telt ook dit vijfde lied 22 strofen: voor iedere letter van het Hebreeuwse alfabet één strofe1. De liederen zijn duidelijk zorgvuldig samengesteld en zijn bedoeld om in de eeuwen na de verwoesting van de tempel gezongen te worden in de liturgie.
Met de val en verwoesting van Jeruzalem en de tempel verdwenen de tekenen van ‘Gods aanwezigheid bij zijn volk’. Dat God Israël had verkoren, werd zichtbaar doordat God kwam wonen in de tempel in Jeruzalem (vgl. 2 Kronieken 7:1-2).
Dat God bij zijn volk woont, is de kern van het verbond dat Hij met Israël sloot! Hij beloofde al bij de verbondssluiting bij de Sinai: ‘Op elke plaats waar Ik mijn naam doe gedenken, zal Ik tot u komen en u zegenen’ (Exodus 20:24). En op verschillende plaatsen wordt Sion beleden als dé plaats die God koos om er te wonen, de stad die door Hem beschermd wordt tegen haar vijanden, en waar Hij zijn volk uit ervaring leert zingen: ‘God is met ons’ (vgl. de Psalmen 46, 48, 76 en 132).
Een gebed op het randje
Vers 19 lezen is verwarrend. Waarom wordt de HERE nu opeens zo nadrukkelijk beleden als de eeuwige koning, die van generatie tot generatie regeert? ‘Van generatie op generatie’ klinkt namelijk veelbelovend... Zo eindigt Psalm 146: ‘De HERE is Koning voor eeuwig. Uw God, o Sion, is van geslacht tot geslacht. Halleluja.’
Waarom zou je dát zingen, terwijl het je zo duidelijk is geworden dat de nabijheid van de HERE door jouw zonden verleden tijd is? Waarom juist nu zingen dat de HERE voor eeuwig koning is?
Het is inzet van een heuse worsteling van Israël met de HERE. Want al hééft Israël gezondigd, dat doet niets af aan het feit dat de HERE koning is en blijft. Zelfs: al is Jeruzalem er niet meer, en ook de tempel niet, de HERE blíjft koning. Ook zonder tempel is Hij koning. Nog altijd hún koning...!?
Dat is hier een echte worsteling. Vers 20 laat dat goed merken. De HERE is koning, maar wáárom verlaat Hij hen dan nog steeds? Waarom maakt Hij geen einde aan hun alleen zijn?
Met de belijdenis van vers 21: ‘Breng ons, HERE, tot U weder, dan zullen wij wederkeren. Vernieuw onze dagen gelijk van ouds!’ zegt Israël dat het voor een verandering helemaal van de HERE afhankelijk is. Maar tegelijk beroept Israël zich zo op Gods verbond. De HERE beloofde immers in Deuteronomium 30:2-3: ‘Wanneer gij u dan tot de HERE, uw God, bekeert en naar zijn stem luistert overeenkomstig alles wat ik u heden gebied, gij en uw kinderen, met geheel uw hart en met geheel uw ziel - dan zal de HERE, uw God, in uw lot een keer brengen en Zich over u erbarmen...’
Met dit gebed klampt Israël zich aan Gods verbondstrouw vast! “HERE, God die uw verbond met ons sloot, hoe kunt Ú ons voorgoed verlaten?!”
Deze worsteling met God brengt Israël tot een gebed op het randje. Een laatste vraag in vers 22: ‘Of zoudt Gij ons geheel en al verwerpen? Zoudt Gij al te zwaar tegen ons toornen?’
Is er op deze vraag wel een antwoord te geven? Breng ons bij U terug... óf verwerpt U ons onomkeerbaar en toornt U bovenmate tegen ons?
Gods antwoord
Klaagliederen eindigt met een open vraag... We worden gedrongen om in de Schrift verder te zoeken naar wat Góds antwoord is op deze vraag. Verwerpt Hij zijn volk voorgoed óf gedenkt Hij zijn verbond?
Het lezen van Psalm 74 helpt Gods antwoord te vinden. Het is een Psalm die gedicht is in dezelfde situatie: een verwoest en ontwijd heiligdom. ‘Uw heiligdom staken zij in brand, zij ontwijdden tot de grond toe de woning van uw naam’ (vers 7). Ook hier wordt de HERE nadrukkelijk koning genoemd: ‘Toch is God mijn Koning van oudsher, die in het midden der aarde verlossing bewerkt’ (vers 12). En als was het een toespeling op de vragen aan het slot van Klaagliederen 5, zingt de Psalm Israël voor: ‘Lever de ziel van uw tortelduif aan het wild gedierte niet over; vergeet het leven van uw ellendigen niet voor immer. Aanschouw het verbond...’ (vers 19-20).
De slotvraag van Klaagliederen 5 is ongekend spannend. Zál de HERE zijn volk wel of niet voorgoed verlaten? Verwerpt Hij onomkeerbaar?
Juist in de ballingschap die op Jeruzalems verwoesting volgde heeft God bewezen dat zijn trouw aan zijn verbond niet afhankelijk is van zijn volk. Maar dat hoe zijn volk zich ook gedraagt of heeft gedragen, Hij trouw blijft aan zijn verbond!
Dat is het antwoord waar Klaagliederen 5 op hoopt en op wacht. Klaagliederen wordt gelezen op Tisja be’Av. Aan het eind van deze dag van rouw en vasten wordt herinnerd aan de traditie die zegt dat de Messias op de negende van de maand Av zal worden geboren. Een gedachte die past bij Gods trouw aan zijn verbond. Israëls Messias, Jezus van Nazaret, is het ultieme bewijs van die trouw. Israël vreesde via de dichters van Klaagliederen voor een ‘onomkeerbare verwerping’. Maar doordat de Messias uiteindelijk de ‘onomkeerbare verwerping’ voor zijn rekening zou nemen, kreeg Israël opnieuw te maken met Gods ontferming. Petrus en de andere apostelen hebben over Hem gezegd: ‘Hem heeft God door zijn rechterhand verhoogd, tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken’ (Handelingen 5:31).
1 Hoofdstuk 3 kent strofen van elk drie verzen; in totaal dus 66 verzen.
A.J. van der Toorn
Vrede over Israël jrg. 58 nr. 3 (juni 2014)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel