De betekenis van het land Israël in het Oude Testament
Israël ontvangt het land Kanaän, ten koste van eerdere bewoners. Wat voor doel heeft God daarmee, ook in relatie tot de rest van de aarde? Zijn alle beloften ten aanzien van het land vervuld, of nog niet? Hoe zit het met de eigen verantwoordelijkheid van het volk?
Het boek Genesis beschrijft de geschiedenis van de schepping tot het ontstaan van de twaalf stammen van Israël. Na de vloed spreekt Noach een vervloeking uit over Kanaän (9:25). Uit de drie zoons van Noach ontstaan volken met een eigen woongebied. In de opsomming wordt nergens aandacht aan de grenzen besteed, behalve bij Kanaän: ‘En de grens van de Kanaänieten reikte van Sidon in de richting van Gerar tot aan Gaza, in de richting van Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm, tot aan Lasa’ (10:19).
Land van de zegen
God roept Abram weg en leidt hem naar een ander land. Dat land blijkt Kanaän te zijn (12:5). Het land met de naam van de vervloekte moet het land van de zegen worden (12:3). Zoals Adam en de tuin van Eden model stonden voor de hele aarde in ongevallen toestand, zo staan Abram en het land Kanaän model voor de aarde in gevallen toestand. Van hieruit moet de aarde bereikt worden met de zegen.
In hoofdstuk 15 zegt God dat Abrahams nakomelingen vierhonderd jaar in een ander land zullen wonen, en daar onderdrukt worden, want eerder is de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten (de bewoners van Kanaän) niet vol (15:13-16). De gave van het land aan de Israëlieten past in Gods rechtvaardige vergelding van het gedrag van de inwoners. Israël mag niet zomaar een volk verjagen!
Op den duur koopt Abraham een graf in Machpela (Gen. 23). Dat is het enige stuk van Kanaän dat hij in bezit krijgt. Jakob vertrekt met zijn familie naar Egypte. Toch is er de verwachting dat latere generaties terug zullen keren (48:22; 49:7,13). Jakob wordt na zijn overlijden in het familiegraf in Machpela bijgezet (50:13). Net voor zijn sterven laat Jozef zijn broers zweren zijn gebeente mee te nemen naar het beloofde land (50:24-25).
Verbond
God, de Eigenaar van de gehele aarde, wil met Israël een speciale relatie. Dat geeft Hij na de uittocht uit Egypte onder leiding van Mozes als boodschap aan het volk mee: ‘Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijke eigendom zijn, want heel de aarde is van Mij. U dan, u zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn.’ (Ex. 19:5-6) Blijkbaar is het de bedoeling via Israël in het beloofde land de andere volken te bereiken.
Afval en herstel
In het Overjordaanse neemt Mozes afscheid. Het boek Deuteronomium bevat zijn toespraken en is gericht op het wonen in het beloofde land. De vijf boeken van de Tora beschrijven de geschiedenis van het paradijs tot het beloofde land. Deuteronomium 28 bevat 14 verzen met zegeningen en 54 verzen met vervloekingen. Behalve het mislukken van oogsten, en de realiteit van allerlei ziekten, zal er verdrijving uit het land plaatsvinden (28:36,41): ‘De HEERE zal u verspreiden onder al de volken, van het ene einde van de aarde tot aan het ander eind van de aarde’ (vs. 28:64).
Mozes klaagt dat het volk geen hart heeft om de Heere te dienen (29:4), en de gevolgen zullen niet uitblijven. Toch is er herstel mogelijk na berouw (30:1-10). Daar klinkt ook de belofte dat God zelf het hart zal vernieuwen door het te besnijden. Dit is een genadegave waardoor de Israëlieten en hun nageslacht in staat zijn de Heere met een onverdeeld hart lief te hebben en te dienen.
De koningentijd
De boeken Koningen geven verklaringen voor het verlies van het land. De eerste negatieve stap is de splitsing van het rijk in het Twee- en het Tienstammenrijk (1 Kon. 11). De profeet Ahia vertelt de vrouw van Jerobeam: ‘De HEERE ... zal hen verstrooien aan de overzijde van de rivier, omdat zij hun gewijde palen maakten om de HEERE tot toorn te verwekken.’ (14:15)
2 Koningen 17 geeft een terugblik op de wegvoering van het Tienstammenrijk. Als oorzaken worden de ongehoorzaamheid en de afgoderij genoemd.
Profeten
Ezechiël ontvangt een visioen over beenderen die bijeengevoegd en daarna levend worden. Dit heeft betrekking op de terugkeer uit het ‘graf’ van de ballingschap, naar het beloofde land. Daarna is sprake van twee stukken hout die samengevoegd worden (37:15-23) en de belofte van een nieuwe koning David (37:24-28). Na de ballingschap is er weer toekomst in het beloofde land.
In het boek Zacharia laten de gedeelten 12:1-9 en 14:2 zien dat de volken optrekken tegen Jeruzalem. Toch blijft Jeruzalem bestaan. In Zach 14:8 stroomt er water uit deze stad, net als de rivier in Ezechiël 47. Dan zal JHWH Koning zijn over heel de aarde (14:8). De volken komen naar Juda en Jeruzalem om het Loofhuttenfeest te vieren.
Vergelijkbare vergezichten staan in Jesaja 2:1-5 en 60:1-14. Hoezeer het hier ook gaat over het deelhebben aan een geestelijke zegen, toch blijft het land een rol vervullen.
Ten slotte
Het Oude Testament kan getypeerd worden als het boek van de relatie tussen God, de mens en de aarde. In het grootste deel ervan gaat het over de relatie tussen God, het volk Israël en het land Kanaän. Dat is geen doel op zichzelf, maar ook gericht op de andere volken en op heel de aarde. Het land is voor Israël essentieel om God te dienen. Alleen daar kunnen veel voorschriften en wetten in praktijk gebracht worden.
Israël mag wonen in het beloofde land Kanaän. Slechts bij gehoorzaamheid is het verblijf daar gegarandeerd. God blijft de Eigenaar, die ook volken kan verjagen. In het geval van Israël is er ook de belofte van terugkeer.
De vele beloften in het Oude Testament over het wonen in het land Kanaän worden op Gods tijd en wijze vervuld. Dit is mogelijk wanneer Hij niet handelt naar de zonden van de inwoners, maar genade schenkt. Hij kan en wil de beloften door het werk van Christus vervullen: ‘Want zovele beloften van God als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen’ (2 Kor. 1:20). Dat wil zeggen dat de beloften door Hem gegarandeerd worden (vgl. het ‘bevestigen’ in Rom. 15:8).
Ook de terugkeer van Joden naar het land in de afgelopen periode mogen we in dit perspectief bezien, hoezeer de geestelijke vernieuwing nog uitgebleven is.
Voor christenen, in een tijd van milieucrisis en klimaatcrisis, is verder van belang dat er blijkens het Oude Testament goddelijke normen gelden voor onze omgang met het land en de aarde.
Zie verder: Hendrik J. Koorevaar and Mart-Jan Paul (red.), The Earth and the Land. Studies About the Value of the Land of Israel in the Old Testament and Afterwards, Berlijn 2018.
Prof. dr. M.J. Paul is onder meer hoogleraar Oude Testament aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven.
dr. Mart-Jan Paul
Verbonden jrg. 66 nr. 4 (nov 2022)
www.kerkenisrael.nl/verbonden