Onze Vader


Leer ons bidden

Het gebedsleven bij Joden ten tijde van Jezus was zeer intensief.

Men bad regel­matig, op vaste tijden, twee of drie keer per dag. Men maakte daarbij gebruik van vaste gebeden, formuliergebeden uit een siddoer, een gebedenboek. Het hoofd­gebed van de Joden, het Achttiengebed, is daarvan een goed voorbeeld.

Daarnaast schonken diverse rabbijnen hun leerlingen nog privé­gebeden, de zogenaamde Thachanunim. Uit de Joodse overlevering weten van zes rabbijnen die dergelijke discipel­gebeden hebben opgesteld. Ze geven daarin aanwijzingen aan hun leerlingen over wat wezenlijk is voor een gebed. Zo’n gebed was duidelijk gemeen­schap stichtend.

Zowel Johannes de Doper als Jezus hebben zich bij deze traditie aangesloten, zoals blijkt uit de vraag van de discipelen van Jezus “Here, leer ons bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft” (Lukas 11:1). Vooral Lukas besteedt veel aandacht aan het bidden van Jezus. Hij laat zien dat heel Jezus’ optreden werd gedragen door gebed. Het is daarom niet vreemd dat juist Lukas de vraag van de discipelen vermeldt, nadat ze Jezus zagen bidden, om hen een gebed te leren. Jezus gaf gehoor aan dit verzoek en geeft dan, zoals ook Mattheüs in hoofdstuk zes van zijn evangelie vertelt, onderwijs in het gebed.

Zo ontstond het Onze Vader, dat later, in de vroeg christelijke gemeente, de plaats van het Achttiengebed is gaan innemen. In de Didache wordt de gemeente opgeroepen om het Onze Vader driemaal per dag te bidden. (De Didache of De leer van de twaalf apostelen is een christelijke verhandeling, een soort catechismus, uit het eind van de eerste eeuw). Bij de lezing van het Onze Vader kan de vraag op­komen hoe men dit gebed moet typeren.

Een Joods gebed?!

Vrijwel iedereen noemt het Onze Vader tegenwoordig een ‘Joods gebed’. De oud­testamentisch Joodse gedachtenwereld wordt erin onder woorden gebracht. Bovendien kan men voor alle afzonderlijke beden uit het Onze Vader parallellen vinden in Joodse gebeden uit die tijd.

Toch is er een tijd geweest dat men daar heel anders over dacht. Zo noemde de Duitse theoloog Adolf von Harnack het ‘het christelijkste van alle gebeden’. En een andere Schriftuitlegger sprak over ‘een volkomen nieuwe creatie’. Deze opvattingen werden doorgaans gevoed door de overtuiging dat het Oude Testament met de komst van Jezus achterhaald was en dat het jodendom een ‘wettische’ en daarom minderwaardige religie was. Heel dikwijls verwees men dan naar het godsbeeld van Jezus. Dat zou haaks staan op dat van het jodendom. De nieuwtestamenticus Joachim Jeremias meende dat de tegenstelling tussen het Joodse godsbeeld en dat van Jezus vooral te zien was in de aanspraak “Onze Vader”. Het Aramese woord “Abba”, het kinderwoordje ‘pappa’, wordt zelfs alleen door Jezus in een gebed gebruikt (Marcus 14:36).

Tegen deze achtergrond is het goed de aanspraak eens onder de loep te nemen.

De aanspraak Onze Vader in het Oude Testament

In zijn boekje ‘Het gebed volgens het Nieuwe Testament’ zegt J.P. Versteeg: ‘Het karakteristieke van Jezus’ bidden lag in het feit, dat Hij tot God bad als zijn Vader’. Vervolgens laat hij zien dat in geen enkel gebed in het Oude Testament God als Vader wordt aangesproken. Naast een aantal plaatsen waar God met een vader wordt vergeleken, komt de expliciete aanduiding Vader voor God in het O.T. maar 15 keer voor. En als het voorkomt wordt God nooit in het enkelvoud de Vader van de enkele Israëliet genoemd, maar altijd, zoals bijvoorbeeld in Jesaja 63:16 ‘Gij immers zijt onze Vader’, in meervoudsvorm van het volk. In het Nieuwe Testament daarentegen komt, alleen al in de Evangeliën, het woord Vader al 170 maal voor in de mond van Jezus. Toch duidt dit volgens Versteeg niet op een ander godsbeeld. De God van Jezus is geen andere dan de God van Israël. Dit komt scherp uit in de motieven die in het O.T. gebruikt worden om God Vader te noemen. De aanduiding Vader wijst zijns inziens aldaar op:

Waarom dan toch die terughoudendheid in het O.T. om God als Vader aan te roepen? Dat komt vooral omdat de volken rondom Israël meenden dat goden en mensen ver­want waren. Het ‘bijna goddelijk’ uit Psalm 8 was bij hen ‘goddelijk’. Het princi­piële onderscheid tussen God als Schepper en de mens als schepsel viel daarmee weg. Versteeg: ‘Juist de naam ‘Vader’ zou kunnen doen denken aan een fysieke verwantschap tussen God en mensen’. Om dezelfde reden wordt God in het O.T. nooit de Vader van de enkele Israëliet genoemd.

De aanspraak bij Jezus

Als Jezus zijn discipelen het gebed leert, gebruikt Hij de aanspraak Onze Vader. Deze aanspraak is kenmerkend voor Jezus. Slechts tweemaal gebruikt Jezus de uitdrukking Mijn God, Psalm 22 citerend. In alle andere teksten bidt Jezus tot God als Vader. Hij staat daarin in zijn tijd niet alleen. In het Talmoed-traktaat Joma zegt bijvoorbeeld rabbi Akiba: ‘Heil u Israël, wie reinigt u, en voor wie reinigt u zich? Voor uw vader in de hemel.’ Dezelfde Akiba begint zijn beroemde litanie met Avinu Malkejnu, dat is: Onze Vader, onze koning. In het traktaat Solà (tegen de achtergrond van de messiaanse weeën) wordt gebeden: ‘Op wie kunnen we ons vertrouwen nog stellen? Op onze Vader in de hemel.’ Ook in de 5e en 6e bede van het Achttiengebed, het gebed dat elke Jood driemaal per dag bidt, lezen we: ‘Doe ons omkeren, onze Vader, tot uw Tora...’ en ‘Vergeef ons, onze Vader, want wij schoten tekort...’. En in de zegenspreuken, die als inleiding op het Sjema ( Deut. 6:4-9, de joodse geloofsbelijdenis) worden uitgesproken, wordt gezegd: ‘Onze Vader, barmhartige en erbarmende Vader, ontferm U over ons en geef in ons hart alle woorden van de leer van uw Tora in liefde te verstaan...’.

Van Joodse zijde wordt dit spreken van Jezus bevestigd. Zo zegt Schalom Ben Chorin met verwijzing naar Marcus 14:36 en Lukas 23:46: “‘Abba’ duidt de innige vader-kind-relatie aan die kenmerkend is voor het geloof van Jezus.”

De interpretatie van de aanspraak bij Jezus aan christelijke en joodse zijde

In christelijke kring wordt bij het gebruik van de aanspraak (Mijn) Vader door Jezus vooral gewezen op de unieke relatie tussen Jezus en God. J.P. Versteeg zegt daar­over dat Hij hiermee ‘het geheim van het goddelijk Zoonschap’ onder woorden brengt. God openbaarde zich in Hem. Gewezen wordt dan op teksten als Mattheüs 11:25-27 en Lukas 10:21-22. Het sterkst vinden we dat bij de evangelist Johannes. Zo onderstreept Jezus in het hogepriesterlijk gebed (Joh. 17) op deze wijze zijn eenheid met God.

Van Rooms-katholieke zijde zegt Joseph Ratzinger daarover: Alleen Jezus kon, als ‘eniggeborene’ met recht zeggen ‘Mijn Vader’. Wij als leerlingen van Jezus zeggen ‘Onze Vader’. Alleen door het horen bij Jezus Christus worden wij echt kinderen van God. Ratzinger onderscheidt tussen tweeërlei kindschap:


Aan Joodse zijde wordt een ander accent gelegd. Zo zegt David Flusser over het zoonschap: ‘het zoonschap van Jezus wordt gelijk gesteld aan het zoonschap van de gelovigen.’ Tegelijk heeft Flusser wel oog voor het feit dat Jezus in Mattheüs 11:25-30 heel specifiek onderscheidt tussen “uw Vader” en “Mijn Vader”. Hij zegt daarvan: ‘Jezus wist zich uiterst nadrukkelijk zoon van God’. En ‘tegelijk is de relatie van Jezus tot zijn hemelse Vader van een andere aard dan het goddelijk zoonschap van de overige mensen’.


Overzien we het geheel dan kan reeds op grond van het gebruik van de aanspraak onze Vader gezegd worden dat het gebed dat Jezus zijn discipelen geleerd heeft een echt Joods gebed is. In een volgend artikel wil ik laten zien dat ook de afzonderlijke beden geworteld zijn in de Joodse gebeden uit die tijd.



vervolg in jrg. 56 nr. 5 en jrg. 57 nr. 3

C.J. van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 56 nr. 3 (juni 2012)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel