De Noachitische Geboden (I)
Geloof en gehoorzaamheid
Het woord uit de brief aan de Hebreeën: ‘Jaagt naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zien zal’ (Hebr. 12:14), is nooit erg aangeslagen bij ons, protestantse christenen. De Here zien, zo menen wij doorgaans, heeft te maken met geloven in Jezus. Door zijn verzoenend sterven zullen wij de Here zien. Dat de levensheiliging, dus het leven naar Gods geboden, iets te maken zou kunnen hebben met ons behoud, klinkt ons zo niet verdienstelijk Rooms, dan toch wel wettisch Joods in de oren.
Toch kunnen we juist uit de joodse traditie leren dat geloof en gehoorzaamheid een bijbelse eenheid vormen. Binnen het Jodendom wordt deze eenheid tot uitdrukking gebracht in de wijze waarop Pesach (Pasen) en Sjawoe’ot (Wekenfeest) met elkaar verbonden worden.
Pesach, het feest van de verlossing uit Egypte door Gods machtige arm, en Sjawoe’ot, het feest van de vernieuwing van het verbond en van de gave van de wet op Sinaï, worden bijna als één feest gevierd. Sjawoe’ot vormt de afsluiting van Pesach, de afronding van de verlossing.
Het volk Israël, dat verlost werd van onderworpenheid aan de macht van het kwaad, werd verlost tot de vrijheid van de kinderen van God, tot een leven naar Gods geboden.
In onze protestants christelijke traditie doet de nadruk die we leggen op Gods verlossend handelen in Jezus Christus, wat we vieren op Goede Vrijdag en met Pasen, ons bijna vergeten dat de gave van de Heilige Geest, op Pinksteren, alles te maken heeft met het leven naar Gods wil. Het is de Heilige Geest waardoor de Here, naar zijn eigen belofte, de wet in het binnenste van zijn volk of in hun hart schrijft (Jer. 31:33; vgl. 2 Kor. 3:3).
Geloof en gehoorzaamheid, of zoals Jezus het later zal zeggen, ‘horen en doen’ (Matth. 7:24), zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Ze doen ons als eenheid God zien!
Gods geboden zijn dus van onschatbare waarde. Maar op het doen van welke geboden komt het dan voor ons, gelovigen uit de volkeren aan?
Het onderscheid tussen Israël en de volkeren
In het Oude Testament wordt onderscheid gemaakt tussen ‘de kinderen van Israël’ en ‘de kinderen van Noach’.
Over de eerstgenoemden wordt in Psalm 147 gezegd: ‘Hij heeft aan Jakob zijn woorden bekend gemaakt, Israël zijn inzettingen en verordeningen.’ (Ps. 147:19). In vers 20 vervolgt de dichter dan met de woorden: ‘Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn verordeningen kennen zij niet. Halleluja.’ Met deze woorden wordt de bevoorrechte positie van het volk Israël, die het verkregen heeft bij de sluiting van het verbond op de berg Sinaï, beschreven. Tegelijk wordt met deze woorden het onderscheid tussen Israël en de volkeren onder woorden gebracht.
Een joods geschrift (Mekhilta de-Rabbi Jismael, Bachodesj V) zegt in dit verband dat alle volkeren werden uitgenodigd om Gods geboden in ontvangst te nemen, maar dat alle volkeren hebben geweigerd de geboden te aanvaarden. Alleen het volk Israël sprak: ‘Alles wat de Here gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen.’ (Ex. 24:7)
In de vijf boeken van Mozes, de Tora, door God via Mozes aan Israël gegeven, staan, zo meent de joodse traditie, 613 voorschriften. Ze worden onderscheiden in 365 verboden, overeenkomstig het aantal dagen van het zonnejaar, en 248 geboden, overeenkomstig de rabbijnse opvatting van het aantal lichaamsdelen van het menselijk lichaam. Met deze indeling wordt op schitterende wijze aangegeven dat het volk Israël zich alle dagen van het leven, met alles wat het in zich heeft, aan de Here mag toewijden. Israel is geroepen tot levensheiliging.
Maar wij dan? Wij, de volkeren die weigerden het juk van de geboden op de schouders te nemen? Bleven wij verstoken van Gods geboden? Toch niet!
In het joodse traktaat Avoda Zara, uit het eind van de tweede eeuw van onze jaartelling, wordt onder woorden gebracht waartoe de Here de volkeren geroepen heeft. Gezegd wordt: ‘De nakomelingen van Noach zijn verplicht tot zeven geboden.’
De volkeren mogen met een minimum volstaan, met zeven van de eerder genoemd 613. Deze zeven voorschriften hebben de naam Noachitische geboden gekregen.
De geboden van de kinderen van Noach
De naam Noachitische geboden is ontleend aan de geschiedenis van Noach. Na de zondvloed sluit de Here met Noach een verbond dat de gehele mensheid omvat (Genesis 9).
Het is eigenlijk de vernieuwing van het verbond met Adam. Aan Adam waren al zes geboden gegeven. Bij de verbondssluiting met Noach voegt de Here aan deze zes een zevende toe. Aanvankelijk mocht de mens van al het geboomte van de hof eten (Gen. 2:16), na de zondvloed wordt hem tevens toegestaan vlees te eten (Gen. 9:3). Toch wordt daar een beperking aan toegevoegd. De bloeddorstigheid van de mens wordt ingeperkt. Hij mag geen vlees eten van een levend dier (Gen. 9:4).
Het gaat hier om verbondvernieuwing. De zes aan Adam gegeven geboden blijven dus gehandhaafd. Het verbond met Noach telt daarom zeven geboden. Daarvan is er één positief als gebod geformuleerd, terwijl bij de overige zes van verboden sprake is.
Tot de Noachitische geboden worden de volgende voorschriften gerekend: geboden wordt: (1) de instelling van een rechtsstelsel; verboden wordt: (2) afgoderij, (3) godslastering. (4) incest, (5) moord, (6) roof, (7) het eten van vlees van een levend dier.
Het basisprincipe van de Noachitische geboden is te omschrijven als: eerbied. De mens is geroepen om eerbied voor het leven te hebben.
Toch ligt aan de geboden nog een ander principe aan ten grondslag. Binnen de joodse traditie wordt onderscheid gemaakt tussen het houden van de geboden als een vorm van menswaardig handelen, humaan leven, en het houden van de geboden vanuit het geloof in God.
Door het geloof in God komt het leven binnen het verbond op een hoger plan te staan. Men leeft dan vanuit ‘de vreze des Heren’. Hoewel het Noachitische verbond geen gebod tot geloven kent, wordt dit wel als ideaal beschouwd. De mens uit de volkeren, die vanuit het geloof in God zich aan de Noachitische geboden houdt, behoort dan ook volgens de joodse traditie tot de ‘rechtvaardigen uit de volkeren’, voor wie een plaats in de toekomstige wereld (het hiernamaals) bereid is.
De zeven geboden zijn echt kerngeboden. Ze regelen een aantal zaken op de meest wezenlijke gebieden van het leven, namelijk:
- op het gebied van de cultus: verbod van afgodendienst en van godslastering;
- op het gebied van de rechtsorde: sociale en juridische wetten, verbod van diefstal en roof, verbod van bloedvergieten.
- op het gebied van zedelijke verhoudingen: verbod van echtbreuk, overspel, verbod van bloedschande, incest.
- op het gebied van de humaniteit: verbod van het eten van levend vlees of het vlees van een levend dier en het verbod van het eten van bloed van een levend dier.
Hoezeer het bij de Noachitische geboden om eerbied voor het leven gaat vanuit de vreze des Heren, komt uit als we nog een stap terug doen en de geboden beperken tot de drie meest wezenlijke:
- Afgodendienst
- Ontucht
- Moord
Met deze basisgeboden wil de Here op aarde de drie meest wezenlijke dingen veilig stellen:
- de toewijding aan de levende God
- de integriteit tussen man en vrouw
- het leven
Met minder kunnen we niet toe.
Een achterhaalde zaak?
Na het lezen van het bovenstaande zouden we ons kunnen afvragen of dit stelsel van Noachitische geboden voor ons christenen geen achterhaalde zaak is. Wij hebben toch Christus en wij gebruiken toch de tien geboden. Moeten we ons in het heden dan nog laten leiden door een stelsel vanuit het Jodendom?
Laten we niet te hard van stapel lopen met onze vragen, want voor we er erg in hebben, spreken we uit dat de kerk in de plaats van Israël gekomen is.
Hoe wezenlijk de eigen plek ook nu nog is die God aan Israël gegeven heeft en hoe belangrijk de Noachitische geboden zijn voor ons die uit de volkeren in Jezus zijn gaan geloven, wordt ons in niet mis te verstane bewoordingen voorgehouden in het Nieuwe Testament.
Maar daarover in een volgend artikel.
C.J. van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 48 nr. 3 (mei 2004)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel