Dagboek - van hemelvaart tot hellevaart (I)

Hemelvaartsdag 29 mei 2003

Op de middag van Hemelvaartsdag vertrok vanuit Arnhem een bus richting Polen. Deputaten Kerk en Israël organiseerden een zoektocht naar het verloren Oost-Europese Jodendom. En daar was aanleiding toe. Tot aan de Tweede Wereldoorlog woonden in Polen 3,3 miljoen Joden. Tegenwoordig zijn dat er nog slechts een paar duizend.


Vanaf eind 14e tot midden 17e eeuw hadden Joden in Polen een bevoorrechte positie. Men sprak wel over het paradisium Judaeorum, het ‘Joodse paradijs’. De naam van het land herinnert er zelfs nog aan. ‘Polen’ betekent oorspronkelijk zoiets als: ‘hier rust men uit’. In de loop van de 17e eeuw moordden met name de Kozakken vele Joden uit. Dat gaf een vlucht naar het Westen. Maar het merendeel bleef ondanks de voortdurende dreiging. Later kregen de Poolse Joden het opnieuw moeilijk, toen het land verdeeld was tussen Pruisen, Oostenrijk en Rusland. Met name onder de Russen zuchtten ze zwaar.


In Polen staat de wieg van het chassidisch Jodendom.

De chassieden steunden het Zionisme niet in zijn op het beloofde land Israël georiënteerde messianisme. Zij wilden een bijdrage leveren aan het samenleven in Polen zelf. We hebben het dan over de 2e helft van de 18e eeuw.

De eerste chassied, rebbe Baäl Sjem Tov zei: ‘Het gaat om het leven van vandaag, niet van straks’. Zo werd het chassidisch Jodendom te herkennen aan een op het dagelijks leven gerichte vroomheid. De nabijheid van God ervaren in het gewone, daar ging het om. Dan weer zou zich dat uiten in mystiek en ascese, dan weer in uitbundige vreugde of zelfs extase, in muziek, zang en dans. Levenslange studie in de heilige boeken werd als hét ideaal gezien.


Slechts 300.000 Poolse Joden hebben de Tweede Wereldoorlog overleefd. Opmerkelijk: met name in Rusland. Maar zij konden na de oorlog niet terug vanwege antisemitisme en anticommunisme. Van hen, die toch terugkeerden, moesten tussen 1950 en 1960 velen nogmaals vluchten vanwege discriminatie en Jodenhaat. ‘De grote Poolse schande’ noemde een van onze gidsen dat.


Lange tijd is het Joodse verleden een verzwegen thema geweest in Polen. Sinds de 80-er jaren van de vorige eeuw is er van een vernieuwde belangstelling sprake, onder de bezielende leiding van jonge Joden.


Een aantal deputaten, mét dan wel zonder echtgenote, en een aantal geïnteresseerde leden van onze kerken had zich aangemeld als deelnemer aan de reis.

De eerste (tussen)stop zou Leipzig zijn, de stad van Bach. We reden erheen via Saksen en Thüringen, het land van Luther. Zowel het weer buiten als de sfeer binnen de bus waren uitstekend. Dat bleef gelukkig zo, toen het navigatiesysteem de chauffeur in de steek liet. We moesten zoeken in Leipzig, hetgeen vergelijkbaar bleek met het spelen van Bach terwijl je geen noten kunt lezen. Uiteindelijk arriveerden we om 0.45 uur, onder politiebegeleiding, op de plaats van bestemming.

Vrijdag 30 mei

Een lange, lange busreis van Leipzig naar Krakow. Anderhalf uur wachten bij de grens met Polen. En door Polen rijden is weer wat anders dan door Duitsland. Het wegennet is er slecht ontwikkeld. Maar dat geldt van meer in dit land. Zo zagen we de prachtig glooiende landerijen nog bewerkt worden met paard en wagen. Juist die dagen werd er op borden langs de weg campagne gevoerd vóór aansluiting van Polen bij de EU. Veel campagne was niet nodig. En als je de sociale achterstand ziet, zou je er dan als Hollandse christen ook niet vóór zijn?

Een hele dag dus in de bus. Maar als dat even ging vervelen, dacht ik aan wat mijn vader antwoordde, toen ik tevoren tegen hem zei: ‘Je bent wel erg lang onderweg’. - toen was zijn reactie: ‘Je zult maar staande in een veewagen moeten...’

Zaterdag 31 mei

’s Morgens een rondleiding door het oude hart van Krakow. Langs de eeuwenoude universiteit, waar beroemde Polen studeerden: Copernicus bijvoorbeeld, en paus Johannes Paulus II. En dr. Faust moet er zich de zwarte magie eigen hebben gemaakt.

Op de toren van de Mariakirche wordt zomer en winter elk uur een middeleeuwse melodie gespeeld, door een trompettist, die speciaal daartoe in dienst is van de gemeente. Bijzonder is, dat de melodie abrupt afbreekt. Dat hangt samen met een legende. Zo rond 1280 hadden de Krakowieten te maken met voortdurende invallen van Tataren. De trompettist sloeg vanaf de toren alarm, tot een pijl hem de keel doorboorde... We dronken koffie naast de kerk van de Heilige Johannes in café ‘De ongelovige Thomas’.


’s Middags ervoeren we voor het eerst heel indringend, waarvoor we naar Polen gekomen waren: een wandeling door de voormalig Joodse wijk van Krakow, Kazimierz geheten. Ooit woonden daar - op een bevolking van 200.000 - 60.000 Joden (overigens op maar 20% van het grondgebied). Nu wonen er nog 160 in de hele stad.

De wijk heet naar koning Kazimir, die de Joden aan het eind van de Middeleeuwen gastvrij opving, toen ze vanuit andere delen van Europa werden verdreven. Dat niet alleen, hij verschafte hun bijzondere privileges, omdat ze hem van dienst konden zijn bij het tot bloei brengen van zijn land.

In Kazimierz bevinden zich zeven oude synagogen. Vanwege sjabbat was er vandaag helaas niet een te bezoeken.

De wijk groeide uit tot een van de belangrijkste Europese centra van Joodse godsdienst en cultuur. Er wordt overigens wel een beroep gedaan op je voorstellingsvermogen. De sporen van het Jodendom zijn door de nazi’s vakkundig uitgewist. Je moet het in Kazimierz doen met een enkele naam, een gevelsteen, een Davidsster in een oud gietijzeren hek. De wijk wordt nu bewoond door niet-Joodse Polen. En die staan niet te springen om het Joodse verleden te doen herleven. Wij werden bepaald niet vriendelijk aangesproken door een wijkbewoner. Meende dat wij Amerikaanse Joden waren, die hun bezittingen kwamen opeisen. Een van ons zei wel: ‘Je hebt het gevoel, dat je loopt rond te kijken in een winkel met geheelde spullen...’


Aansluitend reden we door het voormalig getto waar de Joden van Krakow werden samengedreven om vervolgens gedeporteerd te worden naar een van de concentratiekampen. Ook in Krakow zijn er geweest, die zich het lot van de Joden aantrokken. We reden langs de oude emailfabriek van Oskar Schindler, de Duitse industrieel, die ongeveer 1200 Poolse Joden het leven heeft gered.

Zondag 1 juni

Vroeger dan onze families en gemeenteleden in Nederland zaten wij op zondagmorgen in de kerk. Prof.dr. G.C. den Hertog ging ons voor.

Daarna wandelden we door enkele dorpen - stetl - in de omgeving, die lange tijd werden bewoond door een in grote meerderheid Joodse bevolking.

Zo werd Novy Sanz al in de 14e eeuw gesticht door Chaim Halberstamm, die er ook begraven ligt. Op een gegeven moment was 90% van de bevolking er Joods. Twintig synagogen en gebedshuizen waren er.

Op de Joodse begraafplaats hadden we een bijzondere ontmoeting. We troffen er Jakob Mueller, een oude Jood, die nu in Zweden woont maar die jaarlijks een aantal maanden terugkeert naar zijn geboortedorp om er de begraafplaats te onderhouden. Hij leidde ons langs de graven. Langs massagraven, waar mannen, vrouwen en kinderen uit Novy Sanz liggen, die door de nazi’s standrechtelijk werden geëxecuteerd. Hij vertelde na de oorlog te hebben moeten getuigen tegen de Gestapo-chef van die regio. De man heette Hamann. Eén van slachtoffers was rabbi Mordekai. Jakob Mueller vertelde het ons bij een grafsteen met de naam Esther erop... Op elke grafsteen staan drie Hebreeuwse letters, de beginletters van de woorden: ‘Moge zijn/haar ziel geborgen zijn in de bundel der levenden’. ‘Dézen hebben nog een plaats’, verzuchtte een van ons...


We deden Bobova aan. Vroeger een centrum van chassidische muziekbeoefening. Op weg erheen leerde de gids ons een Jiddisch lied. In Bobova wordt met geld uit de V.S. de synagoge gerestaureerd in authentiek 18e-eeuwse vorm. Al deze dorpen en stadjes zijn jaarlijks ‘bedevaartsoord’ voor tienduizenden Joden, met name uit de V.S.


Dat geldt ook voor Tarnow, waar op het Marktplein door de Duitse Gestapocommandant Amon Goeth 3000 Joden zijn vermoord, onder wie vele kinderen. Ze deden 2 à 3 dagen over hun gruwelijke werk. We stonden bij de resten van de synagoge. En van het getto waar op een zeer klein gebied 40.000 mensen samenleefden. We stonden op de plaats vanwaar de eerste 728 Joden naar Auschwitz werden weggevoerd.


Onderweg viel ons trouwens op, hoe druk de rooms-katholieke kerken werden bezocht. Hier en daar stonden de mensen tot op de stoep. Het rooms-katholicisme leeft sterk in Polen. Dat heeft ook wel iets patriottisch. Bij elke kerkdeur wappert de Poolse roodwitte vlag. In de bewogen geschiedenis van het land onder vele vreemde overheersers is de kerk steeds een toevluchtsoord geweest en het gebed in de volkstaal een troost. Wat daarvan zij, wij maakten ’s avonds, terug in Krakow, een indrukwekkende dienst mee in de Dominikanerkerk. Een kerk met een zo voor het oog tamelijk traditionele liturgie en toch gevuld met honderden tieners, waarvan velen de hele dienst aandachtig stónden te luisteren! Behalve op die momenten, dat ze met alle aanwezigen op hun knieën gingen op de stenen vloer...

Maandag 2 juni

Een dag om nooit meer te vergeten: een bezoek aan Auschwitz-Birkenau. Auschwitz is van oorsprong een legerkazerne, die werd omgebouwd tot concentratie- en werkkamp. Een huivering gaat door je heen, als je onder de poort door loopt met het cynische: ‘Arbeit macht frei’.

Later heeft men op enige afstand Birkenau gebouwd. Dáár heeft de systematische vernietiging van - volgens een ruwe schatting - anderhalf miljoen mensen plaatsgevonden.

Auschwitz had ook nog een derde afdeling, Buna geheten. Daar heeft de bekende Primo Levi gevangen gezeten (Hij schreef over zijn ervaringen het boek: ‘Is dit een mens?’. Maar er is nu niets meer, dat nog aan het kamp Buna herinnert.


Achteraf realiseerde ik me, dat de uitstekende gids ons eigenlijk maar weinig gruwelverhalen heeft verteld. Haar tegelijk betrokken én sobere uitleg liet ruimte voor ieders eigen gevoelens. En wat er te zien is, maakt al zo’n diepe indruk. In Auschwitz en Birkenau elk weer op een eigen manier.

Auschwitz is nu ingericht als museum. En zo loop je langs een vitrine vol met afgeschoren haar. Een andere met brillen, weer een andere vol met schoenen. Eentje vol met koffers, met familie- en plaatsnamen erop. Bij een vitrine vol met baby- en kinderkleertjes breekt je hart. We liepen door de dodencellen in de kelder en langs de executiemuur, waar de vele kogelinslagen getuigen van nog veel meer wreed en ruw geroofde mensenlevens. Tekeningen van (ex-) gevangenen maken duidelijk, hoe het leven was daar, waar een mens geen leven had.


Birkenau is meer een uitgestrekte vlakte. Veel van wat er stond - de barakken maar ook de gaskamers en verbrandingsovens - is bij de nadering van het Rode leger, door de nazi’s vernietigd. Maar de spoorlijn ligt er nog. We stonden op het perron, waar zij met twintigduizend per dag werden uitgeladen en waar vervolgens een kamparts met één duimbeweging besliste over werken of direct dood. Juist toen wij daar liepen, liepen er ook enkele orthodoxe Joden in traditionele kledij. Dan hoef je ineens je verbeeldingskracht een stuk minder aan te spreken. En zo brult daar uit de bodem het bloed van Abel omhoog. En de nu hoog in de lucht lieflijk fluitende leeuwerik kan in het antwoord van Kaïn maar niet meer liefde krijgen: ‘Ben ik mijns broeders hoeder?’


Wat heeft een volk van zoveel beschaving (Luther, Bach, Goethe, enz) ertoe kunnen brengen zich zo beestachtig te gedragen? Dat is steeds weer de vraag bij deze en dergelijke verschrikkelijkheden. Boeken zijn erover vol geschreven. ‘Alleen mensen kunnen zoiets doen’, zei de gids, ‘dieren zullen hun eigen soort nooit vernietigen.’ De diepste oorzaak moet worden gevonden in de verdorvenheid van de menselijke aard ten gevolge van de zonde, zoals die bij elk van ons mensen wordt gevonden. Van een zo brutale manifestatie kon het kennelijk komen door de politiek-economische situatie van Duitsland, dat zich na de 1e Wereldoorlog bovendien vernederd voelde, door een merkwaardige volksmenner en door de verderfelijke filosofie van het Herrenvolk (de Germaanse Europeanen) en de Untermenschen (de Joden). Met daartussenin in aflopende waarde (!) van menszijn de niet-Germaanse Europeanen, de Slavische volken, homoseksuelen en Romanozigeuners.


De gids bracht ons bij de plaats waar de beruchte kamparts, dr. Mengele, zijn medische experimenten uitvoerde. De bedoeling was om in de eerste plaats meer Duitse kinderen geboren te doen worden. En aan de andere kant minder Slavische, enz. Zo zou het mes aan twee kanten snijden.


De ontvangst- en ontkleedruimte van Birkenau werd herbouwd. Zo kun je proberen iets mee te voelen van de laatste gang, die zovelen gingen. Aan het eind is in een verder lege ruimte een wand opgericht, vol met foto’s. Jonge, vrolijke mensen met hun ouders en grootouders. Vakantiekiekjes, foto’s van bij het werk. Bijna allemaal kwamen ze om in dit inferno, in wat voor hen een hel op aarde moet zijn geweest.


Mag je dat zo zeggen? Bracht ónze tocht van Hemelvaart ons tot bij hún hellevaart? Duidelijk mag zijn, dat het diepste aardse woord het leed van Auschwitz-Birkenau niet vatten kan. En welk beeld, hoe vreselijk ook, zal de realiteit kunnen treffen? Wat is immers vergelijkbaar? Dat onzegbare, onbeschrijfelijke, dat onvoorstelbare bedoelen wij, als wij spreken van de hel op aarde. En toch... er is in Auschwitz ook een vitrine met Joodse gebedsmantels en -riemen. Er ís gebeden. In het vertrouwen, dat ondanks alles, er een God in de hemel is, die hoort. In de echte hel is er zelfs geen herinnering meer aan de hemel, laat staan een zoeken ervan. En dat was daar nog wel. Daardoor heeft Auschwitz de hoop niet kunnen doden. De hoop ván Israël en de hoop vóór Israël. Ons gaf het moed na een zeer bewogen dag op weg te gaan naar Warschau. Maar het was wel heel stil in de bus...

J.G. Schenau
Vrede over Israël jrg. 47 nr. 4 (sep. 2003)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel