‘Omdat ook deze een zoon van Abraham is...’
De Here Jezus zegt dat van Zacheüs. Die was oppertollenaar in Jericho, en heeft zich als zodanig in dubbel opzicht buiten het ware volk van Abraham geplaatst: als zondaar en als collaborateur. En de menigte is dan ook diep geschokt en gekwetst als Jezus deze man gaat vereren met een bezoek. Wat heeft Jezus daar nu te zoeken?!
Wel, dat vertelt Jezus in de laatste woorden van de perikoop: ‘Heden is aan dit huis redding geschonken, omdat ook deze een zoon van Abraham is. Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden.’
Lukas 19 begint met een ‘zoekende’ Zacheüs. Helaas is dat niet direct terug te vinden in de NBG-vertaling: ‘hij trachtte te zien, wie Jezus was’. De SV heeft, letterlijker en mooier: ‘hij zocht Jezus te zien, wie Hij was’.
Het lukt niet, want Zacheüs is klein. En dat kon hij misschien elders compenseren met z‘n rijkdom en het aanzien dat daarbij hoort, maar hier breekt het hem des te meer op. De mensen gaan hem wel graag uit de weg, maar voor hem uit de weg gaan, dat zullen ze zeker híer niet doen! Híer bereikt hij nu eens lekker niets met zijn ellebogenwerk. Hij heeft gekozen voor de Romeinen en voor de Mammon. Hij hoort er dus nu híer duidelijk niet bij. Hij staat er buiten als Jezus met gejuich wordt binnengehaald in Jericho. Eigen schuld! Ja, wacht maar, hij zal zijn portie nog wel krijgen!
Jezus heeft net voor Jericho nog laten zien dat Hij de Zoon van David is, door een blinde te genezen. En als Hij dan door Jericho, de sleutelstad trekt, om op te gaan naar Jeruzalem, dan zien ze het al helemaal zitten!
Zacheüs lijkt het maar te moeten vergeten. Maar hij heeft er wat op gevonden. Hij klimt even verderop in een vijgenboom; daar zit hij misschien ook nog mooi wat verscholen tussen de vijgenbladeren - want Hij wil Jezus zien, maar ‘ze’ hoeven hem niet te zien...
En dan gebeurt het: Jézus zíet hém! En moet juist hém nu hebben; Hij gaat Zacheüs opzoeken, bezoeken. Tot grote blijdschap van Zacheüs!
Maar tot groot ongenoegen van de schare. Want ze hadden alles behalve dit verwacht. Nu kiest Jezus toch precies de verkeerde kant? Het gejuich slaat om in gemor: ‘Hij is bij een zondig man binnengegaan...!’
Ja, zeker, dat deed Jezus - om daar een ommekeer te brengen. Zacheüs komt nu los van zijn geld. Hij wil de helft ervan geven aan de armen, en alles wat hij afgeperst heeft, viervoudig vergoeden.
En dan komen die woorden van Jezus: ‘Heden is aan dit huis redding geschonken, omdat ook deze een zoon van Abraham is.’ Wat is de strekking van deze laatste woorden? Denkt Jezus dan aan Zacheüs’ bekering, of aan zijn besnijdenis?
Veelal wordt het zo opgevat, dat Zacheüs nu door zijn geloof toch weer een echte, ‘geestelijke’ zoon van Abraham is, en als zodanig gered. Jezus zou dus met deze woorden wijzen op Zacheüs’ geloof, zoals dat uit z’n woorden (vs. 8) naar voren komt.
Zo zegt S. Greijdanus in de Korte Verklaring: ‘Uit dat alles bleek, wat hij innerlijk was: niet slechts een vleselijke afstammeling van Abraham, maar ook zijn kind in het geloof: Naardien ook deze een zoon van Abraham is, een geestelijke zoon. Zijn doen en spreken had het duidelijk getoond. Met de gemeenschap met den Heere verkreeg hij met de zijnen nu ook deel aan den geestelijken en eeuwigen zegen van Abraham.’
Calvijn zegt in zijn commentaar: ‘Wie nu onder de zonen Abrahams gerekend wil worden, die moet diens geloof navolgen; zelfs geeft de Schrift eigenlijk dezen lof aan het geloof, dat het de echte zonen Abrahams onderscheidt van degenen die buiten zijn. Wij begrijpen derhalve, dat het dit is wat Hij voornamelijk in Zacheüs prijst, en dat dit geloof veroorzaakt, dat zijne goede werken Gode behagen.’
Nu lijkt het mij zeer de vraag of dat de strekking van Jezus’ woorden is.
Zeker, om behouden te worden is het niet genoeg dat je naar het vlees een kind van Abraham bent. Dat komt wel heel duidelijk naar voren in de prediking van Johannes de Doper en van Jezus. Tegenover degenen die zich op hun zaad-van-Abraham zijn beroepen en beroemen, alsof het dan vanzelf wel goed zit, wordt heel scherp gezegd: ‘Gaat niet bij uzelf zeggen: Wij hebben Abraham tot vader...’ (Lukas 3:8); ‘Indien gij kinderen van Abraham zijt, doet dan de werken van Abraham’ (Joh. 8:39). En in Lukas 16 horen we, in de gelijkenis van de arme Lazarus, dat ‘vader Abraham’ (Lk 16:30) zegt: ‘kind, ... er is tussen ons en u een onoverkomelijke kloof’ (vs.25v). Wat dit betreft spreekt de Schrift duidelijke taal: voor behoud is meer nodig dan alleen het lijfelijk zoon-van-Abraham zijn.
Maar dat betekent niet dat dit zoon-van-Abraham zijn dus helemaal niets zegt. Al was Zacheüs ontrouw, de Here is trouw en bevestigt Zijn verbond met Abraham ook aan dit ‘kind’. Niet zonder meer, niet zonder bekering - maar het is niet zozeer daarop dat Jezus nu wil wijzen, als wel op het feit dat ook deze verlorene gezocht en gevonden is, omdat toch ook hij bij de kudde hoort. Tegenover de schare, die Zacheüs er met veel genoegen keihard buiten wil laten vallen, zegt Jezus: nee, ook hij hoort er bij, al is hij gaan dwalen; al is hij een verloren schaap, een verloren zoon... Maar juist daarvoor is de Zoon des mensen gekomen: om het verlorene te redden. Dát is waar Jezus op wijst. Hij zegt niet: ‘omdat ook deze een zoon van Abraham is, want híj heeft nu dit en dat ...’, maar Jezus vervolgt: ‘want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken ...’
Met ‘het verlorene’ zijn hier niet zomaar alle gevallen mensen bedoeld (al zullen we het woord ook wel breder mogen opvatten); het gaat hier met name om de verdwaalde, kwijtgeraakte schapen die nochtans wel bij de herder en de kudde horen: om de ‘verloren schapen van het huis Israëls’ (Matt. 10:6, vgl. 15:24). Dát verlorene komt de Zoon des mensen zoeken en redden. Het gaat hier specifiek om het zaad van Abraham, tot en met de uiterste rand. Jezus’ werk richt zich vooreerst helemaal op Israël - maar dan ook op héél Israël, op ‘alle Glieder des Volkes, mit Einschluß; der von ihren Volksgenossen verachteten und gehaßten Zöllner, wie überhaupt der tief Gesunkenen und weit Verirrten. Diesen gilt sie sogar in hervorragendem Maße, weil sie als die Bedürftigsten auch meistens die Empfänglichsten (Lk. 5,32; 6,20; 15,1-32) und, wenn sie sich von Ihm finden und retten lassen, auch die Dankbarsten sind, wie das Beispiel des Zachäus aufs neue bewiesen hat (vgl. Lk. 7,37-50)’ (Fritz Rienecker, Wuppertaler Studienbibel).
In Lucas 13:16 komen vergelijkbare woorden voor. Als Jezus op de Sabbat een vrouw genezen heeft, wordt Hij daarover aangevallen door de overste van de synagoge, en dan zegt Hij: ‘Huichelaars, maakt ieder van u niet op de sabbat zijn os of zijn ezel van de kribbe los en leidt hem weg om hem te laten drinken? Moest deze vrouw, die een dochter van Abraham is, welke de satan, zie, achttien jaar gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band op de sabbatdag?’ Ook hier wil m.i. de uitdrukking ‘dochter van Abraham’ niet zozeer op haar geloof als wel op Gods liefde en trouw wijzen: zo heel veel meer dan een dier voor z’n eigenaar is zij kostbaar in Gods oog!
Zacheüs is een echte, geestelijke zoon van Abraham geworden - door Jezus, die hem al als zoon van Abraham zag toen hij nog in de vijgenboom zat - al was hij zeker niet ‘een Israëliet in wie geen bedrog was’. Maar Jezus zocht ook deze verloren zoon - juist hem, juist als zodanig! En de Heiland maakte Zijn naam waar: met dat Hij het huis van Zacheüs binnenging, werd aan dit huis redding, zaligheid (Hebreeuws: Jesjoea) geschonken.
Dank zij de trouw en goedertierenheid van de Here, die voor eeuwig gedenkt aan Zijn verbond, - het woord dat Hij gebood aan duizend geslachten - dat Hij met Abraham sloot! (Ps. 105:8v).
ds. Aart Brons
Vrede over Israël jrg. 42 nr. 6 (dec. 1998)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel