Hier ziet u hoe de pagina er ongeveer uit komt te zien als u die afdrukt.
Plaatjes en enkele andere elementen worden niet weergegeven.
Dit gedeelte (met rode achtergrond) wordt niet geprint.
De uiteindelijke afdruk kan een andere regellengte hebben.


normale weergave

print deze pagina


Daniels schuldbelijdenis over de zonde van Israel

Daniëls schuldbelijdenis over de zonde van Israël


En ik bad tot de HERE, mijn God, en deed schuldbelijdenis en zeide: Ach HERE, Gij grote en geduchte God, die vasthoudt aan het verbond en de goedertierenheid jegens hen die U liefhebben en uw geboden bewaren; wij hebben gezondigd en misdreven, wij hebben goddeloos gehandeld en zijn wederspannig geweest; wij zijn afgeweken van uw geboden en uw verordeningen.

Daniël 9:4-5 (vert. NBG 1951)


Schuld belijden over wat je voorouders verkeerd hebben gedaan. In de Bijbel komt het een aantal keren voor. Een indringend voorbeeld is het gebed van Daniël in hoofdstuk 9. Waarom bidt de goede Daniël in de wij-vorm om vergeving?


Als christenen vandaag zijn we gewend om ons geloof te beleven als een persoon­lijke zaak tussen God en ons. Er is geen tussenkomst van een geestelijke nodig om met God te leven. Er ligt een sterke nadruk op onze persoonlijke verantwoordelijkheid om goed te leven. En als we gewend zijn om onze zonde te belijden, dan is dat vrijwel altijd onze persoonlijke schuld. De Bijbel geeft hier ook aanleiding toe. Denk bij­voorbeeld aan Psalm 32:5, waar David zijn persoonlijke zonde belijdt en ook heel persoonlijk vergeving ontvangt.

Collectief

Er zijn echter ook teksten in de Bijbel die de nadruk leggen op de gezamenlijkheid van schuld en zelfs op de overdraagbaarheid van schuld van de ene generatie op de andere. Het bekendste voorbeeld is het tweede gebod, waar de kinderen boeten voor de schuld van de ouders, tot in het derde en vierde geslacht (Ex. 20:5). Dit is een tekst die veel vragen oproept: waarom zou God kinderen straffen voor wat hun ouders verkeerd doen? De uitleg die volgt is meestal: dit geldt alleen als de kinderen in het slechte gedrag van hun ouders blijven volharden. Maar als ze zich bekeren, zal God niet straffen.

Wij

Bij Daniël gaat het echter een stap verder. Daniël kennen we uit de eerste zes hoofdstukken van het gelijknamige boek als een buitengewoon gelovig en trouw mens. Hij leeft in Babel tussen de heidenen en op die plek blijft hij trouw aan alle geboden van God. Hij weigert om onrein voedsel te eten, zijn vrienden weigeren om een afgodsbeeld te aanbidden en zelf blijft hij bidden tot God als het hem verboden wordt. Een model-gelovige en groot voorbeeld voor iedereen die in de zondige wereld zichzelf rein wil bewaren. En juist híj zegt in Daniël 9:5: ‘wij hebben gezondigd.’

Daarbij komt dat het inmiddels al behoorlijk lang geleden is. In Daniël 9:1 lezen we dat Daniël dit bidt in het eerste jaar van Darius de Meder, dat is ongeveer 50 jaar na het begin van de ballingschap. Dan ben je meer dan een generatie verder! Daniël zou dus met recht kunnen bidden: ‘onze voorouders hebben gezondigd.’ Toch bidt hij in de wij-vorm. Om dit enigszins te begrijpen zijn een paar dingen belangrijk.

In de eerste plaats is het belangrijk om het culturele verschil tussen de tijd van de Bijbel (en ver daarna) en onze tijd in beeld te hebben. Voor ons is persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid voor je eigen leven vanzelfsprekend. Maar nog niet zo lang geleden voelden mensen zich veel meer een deel van een groter geheel. Als op een feestje iemand wil weten wie jij bent, dan stelt diegene jou meestal de vraag wat voor werk je doet - je bent wat je zelf presteert. Vroeger was het veel vanzelfsprekender om te vragen wie je vader en opa zijn - je bent wie je familie is. In de tijd van de Bijbel ervaren mensen zich dus in de eerste plaats als onderdeel van de groep. Dat maakt het begrijpelijk dat Daniël in de wij-vorm schuld belijdt voor de groep waar hij bij hoort.

Maar in Daniël 9 komt daar nog iets bij. In vers 4 introduceert Daniël God namelijk als de God van het verbond. Hij doet dat met woorden die rechtstreeks ontleend zijn aan de Thora: die vasthoudt aan het verbond en de goedertierenheid jegens hen die U liefhebben en uw geboden bewaren (Deut. 7:9). God had zijn verbond gesloten met Israël als geheel.

Meedragen

Dat verbond met God was op twee niveaus te overtreden. In de eerste plaats door individuen; zij zouden dan individueel gestraft worden (Deut. 7:10. Maar in de tweede plaats ook door het volk als geheel. In Deuteronomium 28 vinden we een lange lijst met vervloekingen die over Israël komen als ze God verlaten, met als uiterste consequentie dat ze het beloofde land moeten verlaten (Deut. 28:63). En dat is precies de reden dat Daniël in Babel verblijft. ‘Heel Israël heeft uw wet overtreden en is afgeweken door niet te luisteren naar uw stem’ (Dan. 9:11). Daarom heeft God Israël als volk gestraft. Om die reden bidt Daniël hier als deel van het volk in de wij-vorm.

Het is goed hier nog even halt te houden en ons ervan te laten doordringen dat Daniël hier niet alleen namens het volk bidt, maar echt als deel van het volk. Ook al heeft hij persoonlijk niet meegedaan aan de zonde van zijn volk, de schuld van het volk is ook zijn schuld. Hij draagt die met zich mee. Dat is alleen al te zien aan het feit dat hij ook de straf van zijn volk meedraagt: hij brengt het grootste deel van zijn leven in ballingschap door.

Toekomst

Het indringendst wordt het gebed in vers 13. En daar komen we ook bij de diepste reden waarom Daniël in de wij-vorm bidt. Het vers is moeilijk te vertalen, maar het betekent zoiets als: ‘we hebben nog niet gebeden tot de HERE onze God, om ons te bekeren.’ Inmiddels is Daniël 50 jaar verder, al 50 jaar rust de vloek van God op zijn volk, maar al die tijd is er nog geen schuld beleden. En daarom is er ook nog geen echte bekering geweest.

Het is nog niet goed tussen God en zijn volk. De voorgaande generaties hebben het niet gedaan. De huidige generatie is er nog niet aan toegekomen. Maar het is wel nodig; zonder schuldbelijdenis, vergeving en bekering is er geen weg naar de toekomst. Dat maakt dit gebed van Daniël zo intens. Dat maakt dat hij als deel van zijn volk het nu doet. Zeker, het is laat. Dat is een extra reden om je diep te schamen (Dan. 9:7). Maar ook al is het laat, het is nu de tijd. Hij heeft de schuld ingezien en beleefd en belijdt die nu. Als deel van zijn volk.


Gespreksvragen

  1. Vind jij jezelf medeverantwoordelijk om schuld uit het verleden van Nederland of de kerk te belijden, of heb je daar moeite mee? Zo ja, welke moeite?
  2. Over welke zonden uit het verleden hebben we als volk nog schuld te belijden? En als kerk?

W. de Bruin
Verbonden jrg. 64 nr. 4 (nov. 2020)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden