Samenvatting van de bezinning van deputaten ‘Kerk en Israël’ tot 1992
hoofdstuk 8:

Het werk in Israël zelf

8.1 Hoe het is begonnen

Het is binnen het deputaatschap van het begin af de intentie geweest om een werker te hebben in Israël zelf. Haar wat zou zijn positie en taak daar moeten zijn? Daar is nogal wat bezinning over geweest en nog aan de gang. We willen ook dit stuk bezinning opnemen.

In 1953 start deze bezinning bij het aantrekken van Boertien voor het werk onder de Joden. Het is een fascinerende gedachte als Kerk van Jezus Christus verwaardigd te worden iets van de schuld der Kerk t.a.v. het oude Bondsvolk te mogen afdoen, met name wanneer dat zou geschieden in het land, waar de Koning van zijn duurgekochte Kerk zijn voetstappen zette, met zijn bloed haar kocht; het land waarheen in onze dagen de duizenden van het oude volk terugkeren, helaas voor het merendeel in een verwereldlijkt en vermaterialiseerd messiaans besef. Wanneer het mogelijk zou zijn, dat het waarachtige geloof in Jezus de Messias door de prediking van het Evangelie, ook namens de Chr. Geref. Kerken in Nederland, in de harten dier duizenden gewekt zou worden, pleitende op Gods belofte, dat Hij machtig is hen weer in te enten, indien zij bij hun ongeloof niet blijven (Rom. 11:23), dan zouden de Kerken deze mogelijkheid ongetwijfeld met grote vreugde en dank aangrijpen. In dit groots perspectief zetten deputaten het werk in Israël zelf en rapporteren ze aan de Generale Synode in 1953 te Apeldoorn bijeen.63

Wel hebben de Joden veel onder de christenvolken geleden. Dit moet met diepe zelfbeschuldiging beleden worden. Hier ligt ook de reden van de Jezus-haat van vele Joden. Dit kan en moet de Kerken benauwen. En wel verre van de schuld ervan van zich af te schuiven, mogen de Kerken zich schuldenaars weten t.a.v. het volk der Joden. Er voltrekt zich ook een kentering binnen het volk en het land Israël zelf. Men leest er het N.T. In plaats van verachting komt verering van de figuur van Jezus van Nazareth, die men gaat beschouwen als een der grootste zonen uit Israël. Wellicht is er geen volk ter wereld, waar als volk, als natie meer over Jezus wordt gesproken en gelezen, dan het joodse volk. Boeken verschijnen, waarin het leven en lijden van Jezus van Nazareth worden beschreven en besproken, soms met letterlijke citering van het Evangelie. We staan voor het wonder der historie, dat de Jood bezig is de Jood te leren, wie Jezus was.

Nu, in dit wonderlijk verrassend tijdgewricht wordt de Kerk geroepen het volle Evangelie de Joden te prediken. Want Israël is nog niet tot de Christus gekomen. Het zondebesef is in het Jodendom ontstellend verzwakt. Men construeert ook een diametraal verschil tussen Paulus en Jezus. Paulus (zo meent men) heeft Jezus, de allergrootste profeet der Joden, aan de Grieken, aan het heidendom verraden - terwijl Paulus toch juist de grootste propagandist voor zijn volk Israël genoemd kan worden.

Overigens demonstreren de kerken hun gebrokenheid nergens meer dan juist in Israël. Sedert ongeveer een eeuw is door verschillende zendingscorporaties in Israël gewerkt. Maar elke zending heeft gelovigen om zich heen verzameld en kerkjes gevormd, zodat ook daar een staalkaart van kerken, secten en kringen rond op zichzelf staande arbeiders is ontstaan. Dat doet ons huiverig staan een apart, eigen arbeidsveld in Israël te zoeken. Daarom mogen we wel bidden, dat Christus daar zijn kerk plante - de kerk van Jezus de Messias in Israël - niet gebroken naar de denominaties van ons die uit de heidenen zijn, maar gesteund met de gaven die de kerken uit de heidenen ontvangen hebben ten dienste der broederen in Judea (vgl. Hand. 11:29; Rom.15:25vv; 1 Cor. 16:1vv; 2 Cor. 9:1vv).

Dit betekent concreet: voorlopig geen werker naar Israël en geen werkterrein in Israël! Ds. M. Boertien gaat dan ook niet naar Israël maar in 1954 naar Hamburg om daar onder de Joden te werken en contacten met hen aan te gaan en te onderhouden.

De commissie van rapport spreekt echter de hoop uit, dat onze kerken in de toekomst toch in staat zullen zijn een arbeider naar de staat Israël te zenden. De arbeid onder de Joden in de Diaspora kan daartoe een goede voorbereiding zijn. De commissie is er daarom voor, dat deputaten, wanneer Hamburg het arbeidsterrein zou worden, toch hun bijzondere aandacht blijven geven aan Palestina.64

In 1959 komt deze zaak opnieuw aan de orde. De bedoeling is in Israël iets blijvends op te bouwen. Er werken echter in Israël een 200 zendelingen, waarvan slechts weinigen verantwoord werk verrichten. De aanpak van vele werkers daar leidt meer tot vervreemding tussen Christenen en Joden dan tot toenadering. Men maakt de Christenen tot een corpus alienum (andersoortige gemeenschap) binnen het joodse volk. Men berooft er de mensen van hun bewustzijn Jood te zijn. Men moet anderzijds ook niet proberen Israël te assimileren, maar als Israël te respecteren. De meeste in Israël werkende zendelingen zouden diep in hun hart antisemieten zijn, zo meent een vooraanstaande Israël-kenner. Deputaten vinden dan ook, zo luidt hun rapport aan de Synode te Rotterdam65, dat bij werk in Israël zelf de vraag van de noodzakelijke en onvermijdelijke samenwerking zwaar moet wegen. Identificatie met het tot dusver bestaande moet evenzeer vermeden worden als algehele isolatie van het bestaande. Zo ziet men een belangrijke positie van Boertien als fulltime secretaris van de United Christian Council in Israël in de lijn liggen van het beleid van deputaten. In deze organisatie wordt juist een samenwerking gezocht van verschillende protestantse kerken en zendingsorganisaties. In dit kader vindt dan ook de uitzending van ds. M. Boertien naar Israël plaats.

Zo is het toch tot een werken in Israël zelf gekomen, maar deputaten zetten dat in het duidelijke kader van: niet op-ons-eentje, maar in samenwerking met anderen, met de kerken daar ter plekke.

8.2 Hoe het meer vorm kreeg

In 1962 wordt ter synode door deputaten gezegd66, dat de kleine en zeer zwakke christelijke kerken in Israël een grote, niet altijd voldoende besefte verantwoordelijkheid dragen in de confrontatie van het Joodse volk met het Evangelie. In de huidige situatie hebben de talloze kerken en zendingsorganisaties in Israël zo goed als niets te zeggen. Voor ds. Boertien is het een zware maar uiterst belangrijke taak deze kerken te leiden en te steunen in de bezinning op en in de beleving van deze verantwoordelijkheid, zodat zij beter berekend zijn op hun roeping het Evangelie weer hoorbaar en verstaanbaar te maken voor Israël in plaats van elkaar beconcurrerend eigen machteloze wegen te gaan, waarvan Israël zich niet veel aantrekt. Een massale benadering van Israël is niet mogelijk, de principiële benadering is wenselijk zonder dat ogenblikkelijk resultaat mag en kan verwacht worden. Na alles wat er eeuwenlang en met name in deze eeuw is gepasseerd tussen Joden en Christenen, heeft de huidige generatie reden noch recht om ongeduldig te zijn. Tastend en zoekend moet de weg gegaan worden bij de verschillende activiteiten. Kerk en Jodendom leven te ver uit elkaar door de eeuwenlange verwijdering waaraan de kerk niet het minst schuldig staat, dan dat Israël zonder meer bereid is te luisteren naar het woord dat de kerk, de christenheid spreekt. Het gaat om het opbouwen van een vertrouwenspositie. De christenen leven nogal geïsoleerd van hun joodse omgeving, zo niet in een sterke antithese ten opzichte van die omgeving, in een soort spiritueel ghetto. Er zal ontzaglijk veel geduld en wijsheid nodig zijn om de ‘akker’ te bereiden voor het zaad van het Evangelie. Die akker ligt vol stenen die geruimd moeten worden. Van belang is dat de bijbelse visie op de verhouding tussen kerk en Israël tot de kerken daar doordringt. Veel weerstanden worden in Israël wakker geroepen tegen vooral chiliastische en pentecostal-kringen. Het gevaar van identificatie met deze kringen is niet denkbeeldig. Het gaat bij het werk in Israël om het bereiden van de weg des Heren met dit volk.

In 1968/69 wordt aan het bovenstaande nog toegevoegd, dat een latent antisemitisme in kerken en groepen in Israël diep doorwerkt en dat er onder het joodse volk grote weerstand bestaat tegen Joden-christenen. De aanwezige, inheemse kerken zijn vaak versteend en in vele opzichten niet bij machte enige bijdrage te leveren voor het elkaar beter verstaan. Ook nu wordt onderstreept dat samenwerking geboden is, opdat de werkers der kerken in Israël niet langs elkaar heen kunnen en mogen werken Daarom is beraad en overleg nodig. De Nederlandse zendende kerken (Herv., Geref. en Chr. Geref.) zullen niemand uitzenden naar Israël als één van hen principieel bezwaar daartegen maakt. Ook zullen de instructies t.a.v. het werk gezamenlijk worden vastgesteld en op elkaar afgestemd.67

In het Formulier voor de bevestiging van dienaren des Woords voor de Evangelie­verkondiging onder Israël, dat door de Synode van 1974 wordt vastgesteld, wordt als taak van de uitgezondene tot dienst in Israël omschreven: mee te werken aan de opbouw van de gemeente des Heren uit Israël en de volkeren door de verkondiging van het heilig Evangelie, het bevorderen van de ontmoeting van Christenen en Joden en de bezinning op de verhouding van kerk en Israël.68

Er blijkt in de staat Israël nieuwe belangstelling te ontstaan voor Jezus, een soort herontdekking van Jezus als Jood. Dat vraagt van de werker in Israël volle inzet en blijvende toerusting om iets te laten zien van de Here Jezus zoals Hij werkelijk is, opdat Israël Hem lere kennen en de kracht van zijn opstanding, aldus het deputatenrapport uit 1977.69 Hierover schreef ook ds. P. op den Velde diepdoordachte artikelen in De Wekker, waarover in het gedeelte over ‘Herbezinning op Jezus als de Messias’ reeds het een en ander is weergegeven.

8.3 Waar het ten diepste op aankomt

Bij het werken in Israël zelf komen dus de Schriften aan de orde, de wijze van zelf kerk van de Messias te zijn en het bijbels getuigenis over Jezus.

In 1980 luidt het: ‘Het christendom ontmoet men (= de joodse bevolking, T.Br.) enerzijds in een vluchtig en soms vreemd toerisme en anderzijds in de inheemse christenheid die zich in de praktijk weinig moeite geeft voor de theologische bezinning op de vragen die hier liggen. Wanneer er dan hier en daar na ‘Auschwitz’ ... toch ‘signalen’, hoe klein ook, opgemerkt worden waaruit blijkt dat men over en weer elkaar serieus begint te nemen, dat er bereidheid groeit naar elkaar te luisteren en elkaar te bevragen over de diepste wortels van zijn geloof in de niet ontweken confrontatie met verleden en heden, dan mag dankbaar ervaren worden dat God ruimte maakt voor het evangelie. Een door liefde gedreven haast zou mogelijk meer ruimte wensen... De zwakke christelijke gemeenschappen die in Tel Aviv of omgeving te vinden zijn, soms meer ‘charismatisch’ dan reformatorisch ingesteld, kunnen niet of nauwelijks als ‘achtergrond" functioneren.’ 70 Dit alles bij elkaar betekent een uitzonderlijke opdracht voor de werker in Israël zelf!

Tenslotte wordt ter Synode in 1986 gezegd, dat bij het werk in Israël hoort ‘een voortdurende en diepgaande bezinning inzake de geestelijke situatie van Joden en Christenen in Israël en het trachten een bijdrage te geven aan ontmoeting en gesprek tussen Joden en Christenen met het doel dat zó de Schriften worden gelezen dat de klaarblijkelijkheid van alles ‘wat op Hem betrekking had’ Luk. 24:27) gezien en erkend worde... Met alle nadruk moge gesteld worden, dat zowel deputaten als br. van der Vegt zich geroepen weten in Israël te dienen met en vanuit het Evangelie dat de Messias Jezus is.’ 71 Dat is het waar het ten diepste op aankomt. Dit is onze beste dienst aan Israël, het volk van Gods verbond, belofte en trouw! Hierop zal de bezinning zich in de toekomst verder moeten en kunnen toespitsen.



Samenvatting van de bezinning van deputaten ‘Kerk en Israël’ tot 1992
hoofdstuk 9:

Besluit

Zo hebben we enige elementen van de bezinning binnen het deputaatschap vermeld uit de jaren na de Tweede Wereld Oorlog. Nog is deze bezinning niet klaar. Ze zal steeds weer nieuwe vragen voor­gelegd krijgen. Het huiswerk moet soms overgedaan worden, naardat de situaties zich wijzigen en God de verhoudingen doet ontwikkelen. Toch liggen er in de reeds verrichte bezinning lijnen en uitgangspunten voor de toekomst. Want tijdens deze bezinningen gingen bij deputaten de Schriften open en hoorden zij wat deze Schriften ons leerden. In het licht van deze Schriften gaan we zoekend en tastend, soms ontdekkend en ons verwonderend, de weg in de verhouding tussen kerk en Israël.



Noten

  1. Zie: Acta van de Generale Synode der Chr. Geref. Kerken in Nederland, gehouden te Apeldoorn 1953 blz. 234v
  2. Zie: id. blz. 239
  3. Zie: Acta van de Generale Synode der Chr. Geref. Kerken in Nederland, gehouden te Rotterdam 1959 blz. l74v
  4. Zie: Acta van de Generale Synode der Chr. Geref. Kerken in Nederland, gehouden te Haarlem-Santpoort 1962 blz. 157v
  5. Zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Hilversum 1969 blz. 168,172
  6. Zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Amsterdam Nieuw-West 1974 blz. 262 en art. 141 blz. 76vv
  7. Zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Hoogeveen 1977 blz. 247
  8. Zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Amersfoort 1980 blz. 132
  9. Zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland ’s Gravenhage 1986 blz. 302