Samenvatting van de bezinning van deputaten ‘Kerk en Israël’ tot 1992
hoofdstuk 1:

Redenen voor de bezinning

1.1 Vragen die om antwoorden roepen

Er zijn in onze tijd heel veel zaken in discussie en ontwikkeling rond de ontmoeting Kerk en Israël, zoals: In welke gezindheid moet het gesprek met Joden worden gezocht en gehouden? Wat moet de inhoud van dit gesprek uitmaken? Wat is de doelstelling van de dialoog in eigen land en in het heilige land? Welke uitwerking kan deze ontmoeting met Israël op legitieme wijze ontvangen naar eigen kerk en werk toe? Hoe is in de gereformeerde traditie over de verhouding van Kerk en Israël nagedacht? Wat voor licht werpt de Bijbel hierop? Hoe moet één en ander in het beleid van ons deputaatschap verwerkt worden? Zo zouden nog een aantal vragen meer geformuleerd en uit het werkveld van de werkelijke gesprekken met Joden op tafel gelegd kunnen worden?

Het moeilijke ligt daarbij nu niet zozeer in al deze vragen - waarbij er zijn, die ook vroeger aan de orde waren! -, maar in het vinden en formuleren van de antwoorden daarop! Vandaar dat er in het deputaatschap van het begin af de overtuiging leefde, dat we niet alleen met het werkelijke gesprek en met getuigenis bezig moeten zijn, maar dat deze ook altijd gedragen moeten worden door wezenlijke bezinningen op de vermelde vragen en probleemstellingen.

1.2 Continuïteit met het verleden

Deze bezinning is binnen het deputaatschap dan ook steeds de gewoonte geweest. ‘Het is onmogelijk om als kerken, die met Israël willen te maken hebben en die van God een gelegenheid hebben ontvangen om daadwerkelijk in de evangelieverkondiging onder Israël bezig te zijn, aan deze vragen voorbij te gaan... Het lijkt mij onontbeerlijk dat wij in ons deputaatschap, naast onze besprekingen van allerlei financiële en technische zaken die met de verkondiging onder Israël samenhangen, ons ook op deze vragen bezinnen’ aldus prof.dr. B.J. Oosterhoff tijdens een bezinningsvergadering van het deputaatschap d.d. 19 jan. 1956.1

Wij zijn dan ook niet de eersten die met de indringende uitdagingen van de ontmoeting met Israël en de Joden geconfronteerd worden; reeds vóór ons is men daarmee bezig geweest, ook in ons deputaatschap. Er ligt een behoorlijke schat van bezinningsmateriaal in de archieven van ons deputaatschap, van de periode van na de Tweede Wereldoorlog tot heden. Het is een zeer goede gedachte binnen ons deputaatschap geweest om dat alles eens in kaart te brengen. Ook op de Generale Synode van 1989 is er gesproken over het voortzetten van het deputaten-beleid in continuïteit met het verleden.2

1.3 Holocaust, vorming van de staat Israël en herlevend antisemitisme

Het is opvallend, om niet te zeggen zeer merkwaardig, dat onder de redenen tot bezinning op ons werk onder Israël het insnijdende gebeuren van de zgn. Holocaust zeer summier heeft gefunctioneerd. Dit gebeuren is niet gezien als dé stimulans tot (hernieuwde) bezinning. De bezinning was ook reeds vóór de wereldoorlog 1940-’45 aan de gang en is niet pas daardoor opgeroepen.

Wel blijkt dat het uitroepen van de staat Israël als zelfstandige natie een sterke impuls is geweest voor deputaten om zich intens bezig te gaan houden met de positie van Israël als staat in heel het heilshandelen van God. Het herstel van de Joodse natie roept om nadere bezinning.3 Ook bedenkelijke uitingen van het herlevend algemeen en ‘christelijk’ antisemitisme (in schoolboeken, in kerken en niet het minst door publieke uitingen en allerlei, soms in Duitsland en Amerika gedrukte uitgaven) - zo luidt het in 1983 - maken vooral bij de begeleiding van Israëlwerkers bezinning op deze ontwikkelingen eenvoudig onontbeerlijk.4

1.4 Thema van de bezinningen

Enkele kern-elementen van deze bezinning in voorgaande jaren worden doorgegeven en ondergebracht in een aantal hoofdzaken. Dat gebeurt onder het grote thema ‘Ingelijfd in Israël en ten dienste van Israël’. Want uit de totaal-bezinning komen deze beide gedachten heel sterk naar voren: de kerk van de geroepenen door het evangelie uit de volkeren is bij Israël ingelijfd, ingeboren, zoals Psalm 87:4-6 zingt, of ingeënt, zoals Paulus in Rom.11:17,19,24, stelt5, en daarom heeft de kerk van de Here Jezus Christus een taak, een dienst voor Israël vanuit de verbondenheid met dit volk van Gods verbond, een dienst vol verwondering en bescheidenheid, maar dan toch van verzoening, gesprek, getuigenis, verwekking tot jaloersheid en het samen gaan lezen van de Schriften.6



Noten

  1. Notulen van de 29ste Deputatenvergadering, gehouden te Utrecht, 19 jan. 1956 blz. 226v
  2. Zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Groningen 1989 art. 177 blz. 110 sub 2
  3. Zie: Notulen van de 29ste Deputatenvergadering, gehouden te Utrecht, 19 Jan. 1956 blz. 240vv
  4. Zie: Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Rotterdam-Centrum 1983 blz. 257,259; vgl. Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Hoogeveen 1977 blz. 247; Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Amersfoort 1980 blz. 131vv; Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland ’s Gravenhage 1986 blz. 300,302,304
  5. Zie: Notulen van de 29ste Deputatenvergadering, gehouden te Utrecht, 19 jan. 1956 blz. 250; vgl. W. Kremer, Twee wegen? (een brochure, die deputaten voor de kerken beschikbaar hebben gesteld in 1971) blz. 15v; vgl. Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland ’s Gravenhage 1986 blz. 300
  6. Vgl. Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland ’s Gravenhage 1986 blz. 300vv en Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Rotterdam-Centrum 1983 blz. 255v.259