Samenvatting van de bezinning van deputaten ‘Kerk en Israël’ tot 1992
hoofdstuk 6:

Herbezinning op Jezus als de Messias

6.1 De christologie in geding - een harde vraagstelling

Er is in deze tijd een groeiende belangstelling voor de figuur en betekenis van Jezus. Dit is het geval zowel binnen het Jodendom29, waar gesproken wordt over ‘die Heimhohlung Jesu’, als ook binnen het christendom30, waar harde vragen over de hele christologie op tafel worden gelegd. We kunnen daar niet om heen. D. Koole heeft in De Wekker gesproken over ‘Een alles overstijgende vraag’ en hij heeft opgeroepen tot bezinning en beantwoording.31 Ook binnen het deputaatschap is al vanaf 1975 intens nagedacht over deze kwestie van Jezus als de Messias in relatie tot de ontmoetingen met Joden en hun vragen daarover, hun interpretaties daarvan. Daarom is het van belang ook dit deel van de bezinning weer eens in het licht te halen.

6.2 De christologie in geding - een eerste stellingname

Naar aanleiding van het werk van drs. J.L.C. Boertjens in Israël bezocht ds. P. op den Velde in 1975 dat land en dat volk. Op verzoek van deputaten rapporteerde hij daarover in ‘Vrede over Israël’.32 Hij schreef o.a.:

‘Als ik op formule zou moeten brengen de indrukken, die ik op m’n reis door Israël onderging, zou ik drie woorden moeten gebruiken. Ik werd ontnuchterd, gefascineerd en verbijsterd. Ontnuchterd, want de heilige plaatsen waar de openbaring geschiedde zijn helemaal niet heilig. Ik wist het, maar nu weet ik het. Gefascineerd, want wat dit volk tot stand brengt is geweldig. Verbijsterd, want wat Israël aan christelijkheid voorgeschoteld krijgt is om te huilen. Uit alle christelijke landen is men naar het heilige land gekomen en overal zijn de getuigenissen van christelijk geloof opgericht in de vorm van kerken en monumenten. Haar de prediking die daarvan uitgaat toont een Here Jezus in wie het niet de moeite waard is te geloven. Sterker nog. Deze Here Jezus is dusdanig dat het voor wie ernst maakt met de bijbel - en dat doet men in Israël - zelfs niet geoorloofd is in Hem te geloven.


Dit zijn krasse woorden, maar ze zijn wel overwogen. Een jood heeft eens gezegd: Jezus is het kalf waar de christenheid omheen danst. Er is veel van waar. ’t Gaat altijd maar over Jezus. Maar Jezus wordt gebruikt om uit de buurt van God te blijven. De Jezus, die ik in Israël tegenkwam, houdt de mensen bij God vandaan. Dat kan de bedoeling van de Heiland niet zijn. Het gaat toch om God! Om de God van Abraham, Izaak en Jacob! Om Israëls God. Hierom heeft de kerk de Here Jezus lief, omdat Hij met God verzoent en tot God leidt...

Ook in onze kerken moeten we er voor waken afgoderij met de Here Jezus te plegen. Israël heeft echter weinig anders te zien gekregen. En als ik dan nog in rekening breng, dat in de naam van het kruis hele kruistochten tegen Israël zijn ondernomen, is het wel duidelijk dat de Jezus, die de joden kennen, niet de werkelijke Heiland is.

Wij zijn er nog niet aan toe Israël op te roepen tot het geloof in de Here Jezus. We zullen eerst moeten trachten hen iets te laten zien van de werkelijke Heiland, juist in zijn betekenis voor Israël...

Voeren we nu die pretentie eindelijk de ware Christus te zullen brengen? Ach, we weten, dat de Here een naam draagt die niemand kent dan Hij alleen, Openb. 19:12. We kennen slechts iets van Hem. Hij is en blijft de verborgenheid Gods. Hij is de Here. Zo volstrekt uit God. En wij zijn zo anders. Zo uit de aarde aards. Dat maakt het kennen van de Here zo moeilijk. Telkens weer vormen wij het getuigenis van de bijbel aangaande Hem om naar onze eigen inzichten. Ook onze kennis van de Here Jezus is voor correctie vatbaar. In m’n gesprekken met ds. Boertjens is me duidelijk geworden welke indringende vragen er in Israël ten aanzien van de Here worden gesteld. Vragen die heel bescheiden maken en doen beseffen dat we zelf nog heel veel moeten leren.’ 33

Deputaten schrijven in hun rapport aan de Generale Synode van 1977: ‘Hoe moeilijk ook te begrijpen, het is een realiteit dat na de verschrikkingen van de Hitler-tijd in ‘christelijk’ Europa er van joodse zijde vooral in de staat Israël een nieuwe belangstelling is ontstaan voor Jezus, een soort herontdekking van Jezus als jood. Sinds 1948 zijn er meer joodse boeken over Jezus geschreven dan in de 18 eeuwen daarvoor (aldus Pinchas Lapide)’. Het daarvan kennis nemen en er dan op ingaan moet gebeuren met ‘uiterste bescheidenheid. Wat heeft Israël in de loop van de eeuwen in de christenheid van de Christus gezien, dat het tot ‘jaloersheid’ werd gewekt? Was het niet eerder het tegendeel? Nu wordt van joodse zijde geprobeerd Hem los te maken van het latere christendom. Men wil niet ‘geannexeerd’ worden door dat christendom dat ‘Broeder Jezus’ (aldus Shalom Ben-Chorin) in een veelal antisemitische gewaad hulde waarin de Messias niet werd herkend. Om de herkenning van Israëls Messias gaat het.’ 34

6.3 De christologie in geding - joodse stemmen en christelijke antwoorden

Pinchas Lapide

In 1984 hebben deputaten aan prof.dr. J.P. Versteeg verzocht de eerste conferentie met Pinchas Lapide mee te maken, waar aan de orde kwamen: Het proces van Jezus; De betekenis van de dood van Jezus; en De opstanding van Jezus. Versteeg stelde daarover een verslag samen, dat uitloopt op een beoordeling. Deputaten melden aan de Generale Synode in 1986, dat zij voor hun bezinning ‘van zijn kritische opmerkingen dankbaar gebruik (hebben) gemaakt.’ 35 Daarom zullen we hier deze kritische opmerkingen doorgeven, omdat ze direct de christologie en de visie op Christus als de Messias raken en van belang zijn voor een nadere doordenking van deze zaak36, Het gaat om een viertal kwesties:

  1. Sterke nadruk heeft Lapide gelegd op de opstanding van Jezus als een lichamelijke opstanding, waarbij we ons voor het materiële en factische in de nieuw­testamen­tische weergave niet hebben te schamen. ‘Te meer was het in dit licht beschamend, dat door een enkele deelnemer aan de conferentie in de discussie toch nog een opvatting verdedigd werd die sterk aan die van Bultmann deed denken. Op een overtuigde en - voor mij - ook overtuigende wijze werd daarentegen door prof, Lapide de opstanding van Jezus als lichamelijke opstanding staande gehouden.’ In de christologie mag dus de opstanding van Christus in betrekking tot het Jodendom klaar beleden worden, al moeten we wel beseffen dat Lapide één stem uit het Jodendom is. Daarbij komt dat het unieke karakter van die werkelijke opstanding bij Lapide niet uit de verf komt. Van Jezus als de laatste Adam en van zijn opstanding als de grote omkeer in de geschiedenis wil Lapide beslist niet weten. Ook als de werkelijk opgestane is Jezus niet de Messias, maar een Messiaanse figuur.
  2. De eerste voordracht over het proces van Jezus ging echter uit van een duidelijke kritische stellingname tegenover de evangeliën op grond van een bepaalde vooronderstelling nl. dat alles wat daarin in negatieve zin over de Joden gezegd wordt, redactionele toevoeging moet zijn van de evangelisten om de Romeinen van schuld vrij te pleiten en de Joden de schuld te geven. Maar dit doet aan de evangeliën geen recht. Deze omvorming van de evangeliën in een pro-Joodse zin op grond van een duidelijke vooronderstelling overtuigt niet.
  3. De voordracht over de betekenis van de dood van Jezus liet de vraag naar de gerechtigheid van God open. Het unieke van Jezus’ lijden werd beslist weersproken. Voorzover van een verzoenend karakter van Jezus’ lijden gesproken werd, stond dat op één lijn met het verzoenend lijden van de joodse rechtvaardigen. Nadrukkelijk werd het lijden van Jezus op één lijn gesteld met het lijden van de Joden door de eeuwen heen tot op onze tijd. Omdat Jezus als beelddrager van God leed, leert Hij ons als beelddragers van God het lijden te verduren.
  4. Versteeg merkt tenslotte op: ‘Het is noodzakelijk om met mensen als prof. Lapide de dialoog niet uit de weg te gaan. Wanneer zij voor die dialoog openstaan en die dialoog ten dele zelf ook zoeken, mogen we daar alleen maar dankbaar voor zijn. Tegelijk dient die dialoog dan ook werkelijk dialoog te zijn. De indruk mag niet gewekt worden - zoals eigenlijk wel door enkelen ter conferentie gebeurde - dat wij mensen als prof. Lapide niets (meer) te zeggen hebben. In de dialoog zal het unieke van Jezus als Messias en de Zoon van God als het hart van de prediking met betrekking tot Jezus duidelijk moeten doorklinken.’

David Flusser

Een paar jaar eerder had Versteeg, gevraagd door deputaten, al een vrij brede boek­bespreking gewijd aan de publicatie van David Flusser over ‘Jezus’.37 Ook daarin stelt hij belangrijke zaken aan de orde in verband met de christologie, waarvan in het deputaatschap goed kennis is genomen en die mee bepalend zijn geweest voor verdere bezinning en concreet beleid.

Prof.dr. J.P. Versteeg begint met de constatering dat David Flusser er in zijn boek alles voor gedaan heeft om de door sommige theologen en binnen joodse kring geconstrueerde tegenstelling tussen Jezus en Paulus te overwinnen. Verder wil hij Jezus - evenals Paulus - duidelijk verstaan in het licht van de joodse wereld uit de nieuwtestamentische tijd. Om Jezus te kunnen begrijpen wordt de kennis van het toenmalige Jodendom door hem onontbeerlijk genoemd. En wie kent het Jodendom van die dagen beter dan Flusser? Het joodse materiaal stelt ons nu niet alleen in staat om Jezus in zijn tijd te plaatsen, maar ook om zijn uitspraken correct te kunnen interpreteren. Daarbij moet bijzonder aandacht gegeven worden aan de evangeliën van Maters, Marcus en Lucas. Het beeld dat ons daarin getekend wordt, is volgens Flusser het beeld van de historische Jezus. Dit geeft een nieuwe benadering van Jezus binnen het Jodendom, niet die in een afweerhouding, maar in een ontvangende houding. Deze benadering, aldus Versteeg, lijkt haast niet mogelijk zonder de wijziging in de relaties tussen Joden en Christenen die zich in veel opzichten vandaag voltrekt.38 Nu weet Flusser vanuit het toenmalige Jodendom verrassend licht te werpen op wat we in de evangeliën over Jezus lezen. Verschillende voorbeelden worden daarvan gegeven. Zoals Jezus’ woorden in Mattheüs 7:12: ‘Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus; want dit is de wet en de profeten.’ Zo sprak even tevoren ook Rabbi Hillel. Voor de tekst: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’ (Matth. 22:39; Marc. 12:31) kan verwezen worden naar wat Rabbi Channa heeft geschreven over de opdracht van het naast de naaste staan en solidair met zijn naaste zijn voor ieder mens. Jezus heeft dus veel gemeen met de rabbi’s van de tijd waarin hij leefde. Dit brengt Versteeg tot de conclusie: ‘De lezing van het boek van Flusser moet wel tot de overtuiging brengen, dat bij veel van wat Jezus zei het unieke van zijn woorden niet lag in die woorden als zodanig. Dat unieke lag in het feit, dat het Jezus was die die woorden sprak. Op dit punt - het unieke van de persoon van Jezus, ook waar Hij Zich in veel opzichten aansloot bij zijn tijdgenoten - moet het tot de confrontatie met Flusser komen, hoeveel we overigens ook van hem kunnen leren.’ 39

Deze confrontatie gaat Versteeg niet uit de weg. Hij stelt allereerst dat Flusser als geen ander in het heden en in het verleden probeert recht te doen aan de verkondiging van de evangeliën met betrekking tot Jezus. Hij komt daarbij tot uitspraken die voor een auteur uit joodse kring bepaald verrassend genoemd mogen worden. Zo poneert Flusser dat wij er niet onderuit kunnen om aan te nemen, dat Jezus Zich werkelijk als de Zoon van God beschouwd heeft! Jezus noemde God Abba (= Vader) en bracht daarmee de bijzondere relatie tussen Zich en God onder woorden. Het is zelfs de vraag, of iemand anders in Jezus’ dagen God zo aansprak. Ook door de stem bij de verheerlijking op de berg werd Jezus de Zoon genoemd. Dit wil Flusser als beschrijving van een werkelijkheid zien. Veelbetekenend noemt hij ook het feit, dat de hemelse sten daarbij de woorden ‘Hoort naar Hem’ sprak (Matth. 17:5; Marc. 9:7; Luc. 9:35). Door deze stem werd Jezus aangeduid als ‘de profetische verkondiger op wie het Oude Testament al gewezen heeft’, volgens Flusser. Jezus heeft Zich ook beschouwd als de in heerlijkheid komende Zoon des mensen, zo vult Flusser aan: Als de rechter van de eindtijd, als de verwachte Mensen­zoon in zijn Messiaanse waardigheid. Wel bewaarde Jezus tijdens zijn omwandeling een messiaans incognito, maar dit doet niets af van het feit, dat Hij als de Messias erkend wilde worden. Zo komt David Flusser bijvoorbeeld tegenover Rudolf Bultmann op voor de messianiteit van Jezus. En dat van joodse zijde! ‘Aan de opvattingen als van David Flusser zal men in de kerk niet voorbij mogen gaan. Ze doen verrassende en verblijdende openheid voor Jezus zien’ schrijft Versteeg.40

Maar - en dat is het tweede, wat Versteeg opmerkt in zijn slotartikel - toch betekent dit alles niet, dat Flusser Jezus ziet als de ene, unieke Mens in wie God zelf tot ons komt en tot ons spreekt. Hij wijst op Rabbi Chanina bar Dossa, die een generatie na Jezus leefde, van wie de hemelse stem ook zegt ‘mijn zoon’. Daaruit blijkt, volgens Flusser, dat in die tijd een wonderdoener werd beschouwd als levend in de directe nabijheid van God. Zijn verhouding tot God was als van een zoon tot zijn vader. Het woord ‘zoon’ heeft dan ook wanneer het door Jezus op Zichzelf wordt toegepast niets te maken met een wezensgelijkheid met God de Vader, maar geeft Jezus aan als wonderdoener, aldus Flusser! Zo is er niets unieks in absolute zin aan de orde bij Jezus, Evenals Jezus wisten ook de esseense vromen in de nieuwtestamentische tijd zich verkoren de mysteriën van God te openbaren. Volgens Flusser heeft Jezus Zich als de Zoon des mensen geïdentificeerd met de door de Essenen verwachte priester-koning die in de eindtijd het gericht zou uitoefenen. Flusser ontkent dus, dat in Jezus God zelf Zich openbaarde. Hier ligt hét punt van de confrontatie.

Men zal in de kerk niets mogen afdoen tegenover de opvattingen van Flusser van de belijdenis van Jezus als waarachtig mens en waarachtig God, aldus Versteeg. En dat op goede gronden. Want het is opmerkelijk, dat Flusser zich voor zijn opvattingen wel beroept op de synoptische evangeliën, maar het evangelie van Johannes negeert als een latere ontwikkeling en tegenover de andere evangeliën staande. Johannes zou op een onverantwoorde wijze de lijn van Mattheüs, Marcus en Lucas hebben doorgetrokken. Doch ‘hier is de eenheid van het Nieuwe Testament in geding. Het is onmiskenbaar, dat in de synoptische evangeliën een ander accent gelegd wordt dan in het evangelie van Johannes (en in de brieven van Paulus). Toch mogen de verschillende nieuwtestamentische boeken niet tegenover elkaar gesteld worden en tegen elkaar uitgespeeld worden. De synoptische evangeliën zijn te lezen in het licht van het vierde evangelie, zoals het vierde evangelie te lezen is bij het licht van de synoptische evangeliën: Jezus als waarachtig mens én waarachtig God.’ 41

Tenslotte merkt Versteeg nog op: ‘Niemand mag hierbij - juist in het gesprek met joden - uit het oog verliezen, dat het rechte belijden niet alleen voor de joden van vandaag, maar evenzeer voor de nieuwtestamentische schrijvers van destijds altijd een zaak van het hele leven is. In het gesprek met de joden zal het waarachtig christelijk leven niet mogen en kunnen ontbreken. In dit opzicht worden we na de lezing van het boek van Flusser - juist bij de bezwaren die we óók tegen het standpunt van Flusser houden - herinnerd aan de woorden van de joodse schrijver en diplomaat Lapide:

‘Jullie christenen hebt in de loop der eeuwen al het mogelijke geprobeerd om ons, joden, te bekeren. Met vervolging en dwangdoop; met inquisitie, joden­zending en in deze tijd met de oecumenische dialoog. Haar de enige methode die jullie eigen apostel Paulus jullie toestaat: het jaloers maken, kijk, daar zijn jullie nog nooit in geslaagd!’ 42

6.4 De christologie in geding - zaken van belang

Hier is een aantal zaken gegeven, dat in de bezinning van deputaten steeds weer naar voren kwam en dat ook in de huidige vraagstelling mee moet spreken:

  1. kunnen van de joodse bezinning en ‘Heimhohlung Jesu’ veel leren. De persoon, het werk en de woorden van Jezus worden duidelijker in het licht van zijn tijd en in het licht van de joodse opvattingen van zijn dagen. In het gesprek moeten we naar wat van joodse zijde daarover naar voren wordt gebracht tenvolle honoreren. Hier is de ‘luister-lijn’ in de bezinning van grote betekenis.
  2. Tegelijk moet van christelijke zijde het totale getuigenis van de Schriften - van het Oude en Nieuwe Testament - gehonoreerd worden en de belijdenis van Jezus de Messias, de Zoon des mensen en de Zoon van God als waarachtig mens én waarachtig God gehandhaafd blijven. Zijn uniciteit is in het gesprek één van de kernzaken. Dat mag nergens buiten spel worden gezet. Dat gebeurt nogal eens in de recente publicaties van christelijke zijde. Daar vindt verjoodsing van Jezus plaats, met uitschakeling van bijzonder het evangelie van Johannes, dat zijn legitieme plaats heeft in het Nieuwe Testament.
  3. Juist bij het belijden van Jezus als de Messias, uit Israël voortgekomen en allereerst tot heil der Joden, komt het er voor ons op aan dat wij de Joden jaloers weten te maken op Hem. Maar zijn we daar al wel aan toe en voldoende toe in staat? In de bezinning moet ook dit een legitieme plaats behouden!


Noten

  1. We wijzen hier op de volgende publicaties van joodse zijde: P. Lapide / U. Luz: Jezus de Jood. Thesen van een jood. Antwoorden van een christen. Kampen/Antwerpen 1965; D. Flusser: Tussen oorsprong en schisma. Artikelen over Jezus, het Jodendom en het vroege Christendom. Hilversum 1964; D. Flusser: Ontdekkingen in het Nieuwe Testament. Woorden van Jezus en hun overlevering. Baarn 1966; D. Flusser: Jezus. Bussum 1969, repr. 1979, 3e dr. Haarlem 1960
  2. Ook hier noemen we een paar publicaties: W.S. Duvekot: Zal Jezus Joden en Christenen verenigen? ’s Gravenhage 1979; C.J. den Heyer: De Messiaanse weg. Deel I Messiaanse verwachtingen in het Oude Testament en in de vroeg-joodse traditie. Kampen 1963; Deel II. Jezus van Nazareth. Kampen 1986; Deel III. De christologie van het Nieuwe Testament. Kampen 1991; S. Schoon: De weg van Jezus: een christologische heroriëntatie vanuit de joods-christelijke ontmoeting. Kampen 1991; F.-W. Marquardt: Das christliche Bekenntnis zu Jesus, dem Juden. Eine Christologie Bnd. I u II, München 1990/1991
  3. In: De Wekker. 100ste jrg. nr. 40 12 juli 1991 blz. 330-332
  4. Zie: Vrede over Israël. 19e jrg. nr. 4 augustus 1975 blz. 1-7
  5. a.art. blz. 3
  6. Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland Hoogeveen 1977 blz. 247
  7. Acta van de Generale Synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland ’s Gravenhage 1966 blz. 303 sub 7.3.9.
  8. Deze kritische opmerkingen zijn te vinden in het artikel van prof.dr. J.P. versteeg in: Vrede over Israël 26e jrg. nr. 5 oktober 1964 blz. 3-5 onder de titel: Ontmoeting met prof. Lapide
  9. In 1960 verscheen bij Uitg. De Haan te Haarlem namelijk een derde, vermeerderde druk van Flussers boek, zodat kennisname ervan zeker verantwoord en dringend geboden was
  10. Zie: J.P. Versteeg, Flusser over Jezus (I), in: Vrede over Israël 24e jrg. nr. 3 juni 1980 blz. 4v
  11. J.P. Versteeg, Flusser over Jezus (II), in: Vrede over Israël 24e jrg. nr. 4 augustus 1960 blz. 6
  12. J.P. Versteeg, Flusser over Jezus (slot), in: Vrede over Israël 24e jrg. nr. 5 oktober 1980 blz. 5
  13. J.P. Versteeg id. blz. 5v
  14. J.P. Versteeg id. blz. 6. Hier kan ook nog verwezen worden naar de artikelen van prof.dr. M. Boertien: Een jood op zoek naar Jezus I t/m V in De Wekker nr. 39-45 d.d. 19-7 tot 30-8-1985