De mondelinge Tora
Een heiden kwam bij Sjammaj en vroeg hem: ‘Hoeveel Tora’s hebben jullie?’ Sjammaj zei: ‘Twee, de schriftelijke Tora en de mondelinge Tora.’ De man reageerde: ‘De schriftelijke Tora wil ik aannemen; neem me op in het Joodse volk door me de schriftelijke Tora te leren.’ Sjammaj wees hem terecht en stuurde hem weg.
De man ging naar Hillel. Die was hem ter wille en ging hem onderwijzen. De eerste dag leerde Hillel hem de letters: alef, beet, gimel, dalet, etc. De volgende dag vertelde Hillel alles anders, noemde de alef nu dalet, etc. De man zei: ‘Gisteren vertelde u het anders!’ Hillel zei: ‘Je steunt dus op mij? Steun dan ook wat betreft de mondelinge Tora op mij!’
Twee Tora’s
Het antwoord van Sjammaj brengt ons bij een belangrijke leerstelling van het jodendom: Er zijn twee Tora’s, en deze twee zijn één. Volgens de joodse traditie kreeg Mozes op de Sinai niet alleen de Tien Woorden, maar ook heel de geschreven Tora (alles van Genesis t/m Deuteronomium), en meer nog: hij ontving daar ook de mondelinge Tora.
De mondelinge Tora
De mondelinge Tora is het geheel van uitleg en uitlegregels en nadere bepalingen die Mozes al kreeg op de Sinai en die hij mondeling overleverde aan Jozua; die het weer doorgaf aan de oudsten, enz. Zo ziet men de rabbijnse traditie als van Goddelijke herkomst: ook wat later bovenkwam is terug te voeren op de openbaring op de Sinai. De mondelinge Tora heeft voor orthodoxe joden hetzelfde Goddelijk gezag als de schriftelijke.
Uiteindelijk is de mondelinge Tora toch ook op schrift gesteld. Zij is vooral - maar lang niet uitsluitend! - te vinden in:
- De Misjna. Rond 200 n.C. zorgde Jehoeda ha-Nassi voor een verzameling, samenvatting en rubricering van wat door de rabbijnen werd geleerd. Het gaat met name om halacha, d.i.: de voorschriften voor doen en laten.
Een bijzonder onderdeel is het traktaat Pirké Avot (‘Spreuken der Vaderen’) dat wijsheidsspreuken van de rabbijnen bevat. Zie de afbeelding van een versierde eerste bladzijde ervan, en het bijschrift. - De Talmoed. Daarin is de Misjna is opgenomen; die wordt stukje voor stukje bediscussieerd. Het verslag van de discussies is de Gemara.
Eigenlijk zijn er twee Talmoediem: zowel in Israël als in Babel waren er belangrijke rabbijnse academies. In Israël ontstond de Talmoed Jeroesjalmi, die rond 400 werd afgerond; in Babel de Talmoed Bavli, die rond 500 werd afgerond. Als het gaat over ‘de Talmoed’ wordt doorgaans de laatste bedoeld.
Hedendaagse uitgaven hebben grote bladzijden, waarop in het midden de eigenlijke Talmoed-tekst (Misjna en Gemara) staan, met daaromheen, als kanttekeningen, latere commentaren en verwijzingen.
De noodzaak van de mondelinge Tora
Omdat de Tora leidraad is voor het concrete leven van alledag en voor de samenleving moeten dingen echt duidelijk zijn, vaak tot in details. Overal wordt gevraagd: wat zegt de Tora? Dan blijkt dat er op bepaalde punten lacunes zijn. Over sommige dingen wordt niet (duidelijk) gesproken. Maar ook waar dat bepaald wel gebeurt roept het gezegde vaak nog meer vragen op. Bijvoorbeeld: het verbod te werken op de sjabbat zegt niet duidelijk wat we onder werken moeten verstaan. Of: als er staat ‘die zal zeker ter dood worden gebracht’ (Exod. 21:12 e.a.), dan is nog niet duidelijk hoe. Op sommige punten is er (schijnbare?) tegenstrijdigheid. Als de Tora daardoor al niet zomaar kon worden begrepen door de generatie waaraan die werd gegeven, hoeveel te meer geldt voor latere generaties dat nadere uitleg en uitwerking nodig is. Temeer door allerlei ontwikkelingen en veranderende omstandigheden.
De geschreven Tora alleen zou in zekere zin ‘half werk’ zijn. Juist omdat het om de praktijk van het leven gaat moet er meer gezegd zijn. In Deut. 17:8-11 ziet men al een aanduiding daarvan.
Het verband met de geschreven Tora
Mondelinge en geschreven Tora beschouwt men als in wezen één, als één geheel gegeven door de Eeuwige aan Mozes op de Sinai. Geen van beide kan zonder de ander bestaan. De mondelinge leer is afhankelijk van de schriftelijke, maar de schriftelijke Tora vraagt ook om de mondelinge.
Iemand zei: ‘Tot de wijzen haar interpreteren is de Tora nog niet volledig, maar is ze slechts de helft. Want de Tora wordt in elke generatie naar de noden van juist die generatie geduid, en God verlicht de ogen van de wijzen in elke generatie, zodat zij in Zijn Tora vinden wat op hun situatie slaat.’
De verhouding tussen beide kan heel divers zijn. Zo staat in de talmoed:
‘Voorschriften omtrent de opheffing van geloften zweven in de lucht en hebben niets in de schriftelijke Tora waarop ze kunnen steunen. De wetten omtrent sjabbat en feestoffers zijn als bergen die aan een haar hangen: het schriftbewijs is gering maar de voorschriften (halachot) zijn talrijk. De rechtsbepalingen, offerwetten en voorschriften omtrent reinheid en onreinheid hebben schriftplaatsen waarop ze kunnen steunen.’ (Chagiga 1,8)
Er is een ontwikkeling. Lijken aanvankelijk de schriftelijke en mondelinge Tora naast elkaar te staan als twee verschillende bronnen, en werden tal van regels ‘zomaar’ aangeduid als ‘halacha aan Mozes van Sinai’ - later zoekt men steeds meer de verbinding door middel van de midrasj, ‘onderzoek, uitleg’. Daarvoor heeft Hillel zeven regels genoemd, anderen later nog meer. Ook deze regels en allerlei midrasjiem horen overigens bij de ‘mondelinge leer’. Dit proces heeft ook gevolgen voor hoe men de schriftelijke Tora beziet: daar gaat nu wel heel veel uit gehaald (voor ons besef vaak in-gelezen) worden; zij wordt gezien als iets oneindig vruchtbaars, dat gedolven en omgewoeld wil worden. ‘Keer haar steeds weer om en om, want alles ligt in haar’!
Tegenstrijdige opvattingen
Opmerkelijk en typerend is dat in de Misjna en de Talmoed discussies worden weergegeven; dat ook tegenovergestelde meningen zijn bewaard - ‘alsof men nooit kan weten of een verworpen steen tóch niet nog eens bouwsteen worden kan.’ Soms kan zelfs geoordeeld worden: ‘Beiden zijn woorden van de levende God.’ Voor de praktijk moet natuurlijk een keuze gemaakt worden voor één opvatting als halacha, maar dat betekent niet dat de andere, tegenovergestelde opvatting haar waarde verliest. Een latere leraar zei n.a.v. een kwestie waarin Hillel en Sjammaj van mening verschilden en de halacha naar Hillel ging: ‘In de Messiaanse tijd zal de halacha naar de thans verworpen mening van de school van Sjammaj gaan.’
Ten slotte
Niet alleen wij als christenen hebben meer dan het ‘Oude Testament’ (nl. het Nieuwe Testament, dat tevens een soort ‘leesbril’ is); ook het jodendom heeft meer dan ‘louter’ en alleen de Tenach.
De eigen geschriften van het rabbijnse jodendom zijn van latere tijd dan die van het N.T. - waarbij wel bedacht moet worden dat ze ten dele op oudere tradities teruggaan.
Het is en blijft een bijzonder feit dat voor christenen en joden beiden de Hebreeuwse Bijbel, die wij ‘het Oude Testament’ noemen, van grote betekenis is. Dat is een goede reden om over ons lezen van die Schriften met elkaar te spreken. Ook al hebben we verschillende ‘leesbrillen’. Dat moeten we ons goed bewust zijn. Maar is het dan juist niet een reden temeer?!
A. Brons
Vrede over Israël jrg. 47 nr. 3 (mei 2003)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel