Koopmans – bewogen met Israël
De moord op de Joden door de nazi’s is een belangrijke factor geweest in de náoorlogse aandacht voor Israël in de christelijke theologie. Eén van de mensen die in Nederland al tijdens de bezetting opkwam voor het Joodse volk was ds J. Koopmans (1905-1945). Hij ging gebukt onder de halfhartige houding van de kerken.
Al vóór de bezetting van Nederland had Koopmans gewaarschuwd tegen het antisemitisme. In 1939 probeerde hij met enkele vrienden om de Hervormde Kerk onder andere het volgende te laten uitspreken:
Het heeft God behaagd, ons Zijn Woord te geven door de dienst van Joden. Elk antisemietisme moet de Kerk van Jezus Christus afwijzen op grond van het feit, dat Jezus een Jood was. Nog steeds denkt God op bijzondere wijze aan dit volk. Hij heeft het lief. De erkenning hiervan kan slechts voeren tot een ootmoedig omgaan met de Joden, tot een ondubbelzinnig protest tegen welk antisemietisme ook, en tot daadwerkelijke hulp aan hen, die daardoor in deze tijd opnieuw getroffen worden.
En in de uitleg bij die stelling schreef hij ‘dat het antisemietisme, in welke vorm ook, zonde tegen God is, een zonde, waartegen de Kerk van Christus niet nadrukkelijk genoeg kan getuigen.’ Voor dit getuigenis kreeg hij in de Hervormde kerk de handen niet op elkaar. Hoewel Koopmans verschillende leden van de kerk benaderde, kreeg hij vaak nul op rekest – men was bang dat de kerk met een dergelijke stellingname de neutraliteitspolitiek van de Nederlandse regering zou schaden.
‘Zij gaan eraan’
Al snel na het begin van de bezetting begonnen de nazi’s in Nederland maatregelen tegen de Joden te nemen. In het najaar van 1940 moesten allen die in overheidsdienst waren een verklaring ondertekenen omtrent afkomst, zodat duidelijk werd hoeveel Joden in overheidsdienst werkten. Verder had de bezetter duidelijk gemaakt dat Joden die reeds in dienst waren geen promotie meer konden krijgen en dat zij voor nieuwe vacatures uitgesloten waren. Een aantal Nederlandse kerkverbanden – ook de CGK – protesteerde in gezamenlijkheid bij de Rijkscommissaris Seyss-Inquart. Maar zij gaven geen advies aan hun eigen leden omtrent de vraag wat te doen met het toegezonden formulier.
Koopmans was enerzijds dankbaar dat de kerken zich tot de Rijkscommissaris gewend hadden, maar het stelde hem teleur dat zij hun eigen leden geen heldere, christelijke raad gegeven hadden. Voor hem was het duidelijk: dit formulier mócht niemand tekenen. En om dat aan velen duidelijk te maken, schreef hij het pamflet Bijna te laat! dat in een oplage van 30.000 exemplaren door heel Nederland verspreid werd. Dat moest natuurlijk ondergronds gebeuren. Hij rekende zijn lezers voor wat er gebeurd was nu velen gedachteloos getekend hadden en hij maakte onomwonden duidelijk wat er te gebeuren stond met de Joodse Nederlanders: ‘Zij gaan eruit — daaromtrent moeten wij ons niet de flauwste illusies maken. Zij gaan eruit en zij gaan eraan.’
Gedoopte Joden
In de zomer van 1942 ging die duistere profetie uit de herfst van 1940 in vervulling. Op 15 juli van dat jaar reed de eerste trein vanuit Westerbork richting het oosten. Er zouden nog vele volgen. Snel na de aankondiging van de deportaties hadden de gezamenlijke kerken opnieuw geprotesteerd tegen deze maatregelen.
In dit protest meldden de kerken aan de bezetter dat de nieuwe maatregelen hun met name ook verdriet deden vanwege het feit dat de christenen onder de Joden hierdoor uitgesloten zouden worden van deelname aan kerkdiensten, verenigingswerk en catechisaties. Vanwege deze goed bedoelde, maar ongelukkig geformuleerde slotzin ontvingen de kerken van Duitse zijde het aanbod dat voor de christelijke Joden in Nederland een uitzondering gemaakt zou worden. Begrijpende dat het de keuze was tussen sommigen redden en niemand redden, gingen de kerken in arren moede akkoord met dit voorstel.
Koopmans vond het heel erg – zo werd immers een scheiding gemaakt die er niet mocht zijn. De kerk diende op te komen voor álle Joden! In het hierboven genoemd stuk uit 1939 had hij dat al gezegd: de kerk dient te doen ‘wat in haar vermogen is om de verdrukten en verjaagden metterdaad te helpen. Want de Kerk staat in de navolging van haar Heer naast hen, die in deze wereld lijden en verdrukt worden.’
Twee kwaden
Nu deze afspraak gemaakt was, diende vastgesteld te worden welke Joden onder deze regeling vielen. De administratie hiervan werd toebedacht aan de kerkenraad van de hervormde gemeente Amsterdam. En juist in die tijd was Koopmans de scriba van die raad. Zo kwam het dat hij bijna een jaar zijn gewone predikantswerk los moest laten om zich te buigen over de verzoeken voor een doopbewijs. Met een verscheurd hart heeft hij zich hiervoor ingezet. En aan enkelen heeft hij een vals doopbewijs gegeven.
Na de oorlog is gesuggereerd dat dat veel meer had moeten gebeuren. Terugkijkend is die gedachte begrijpelijk. Wij weten immers wat het eindstation was van de treinen. En we vergeten dan dat de toezegging van Duitse zijde slechts gedaan was om de kerken monddood te maken. Koopmans besefte dat ontdekking van een vals doopbewijs de gehele groep christelijke Joden in groot gevaar zou brengen. In 1943 zei hij in een preek dat het leven van een christen in deze wereld meestal betekent dat je moet kiezen tussen twee kwaden. Zo heeft hij deze periode ook beleefd.
Sterilisatie
Zoals bekend verliepen de deportaties vanuit Nederland voorspoedig – dat wil zeggen: vanuit nazi-perspectief. In het voorjaar van 1943 was Nederland zo goed als ‘Judenrein’. En daarom richtten de Duitsers in mei 1943 hun aandacht op een andere groep die vrijstelling van deportatie gekregen had: de gemengd-gehuwden (huwelijken van een Joodse en niet-Joodse partner). Op vrijdag 14 mei toog de Amsterdamse deportatieleider Aus der Fünten naar Westerbork waar deze groep zich bevond en stelde hen voor de keuze: ofwel met hem mee gaan naar Amsterdam om daar gesteriliseerd te worden ofwel aankomende dinsdag met de trein op transport naar het oosten.
Koopmans had vanwege zijn bovengenoemde functie veel contacten in Westerbork en dit bericht bereikte hem snel. Hij handelde voortvarend, lichtte de verschillende kerken in en ontving van hen de opdracht een protest te concipiëren dat namens de kerken verzonden kon worden. Op 19 mei werd het verstuurd. Het werd een fel stuk, waarin geen enkele poging gedaan werd de woede en ontzetting te verbloemen. Met een beroep op de Schrift werd aan de Rijkscommissaris te verstaan gegeven dat de aangekondigde maatregelen goddeloos waren. Tegelijk liet Koopmans de kerken uitspreken dat zij niet de verwachting hadden dat hij zich aan het getuigenis van de kerken iets gelegen zou laten liggen. In de drie jaren dat hij inmiddels in Nederland was had hij zich tenslotte keer op keer doof getoond voor de stem van de kerk. Desondanks gaven de kerken wel hun getuigenis, vanwege hun geloof in een God die mensen kan veranderen en om die bekering van Seyss-Inquart werd in de kerken dan ook gebeden, zo lieten ze hem weten. Koopmans zelf heeft zo gebeden.
De naoorlogse bezinning op de plaats van Israël heeft hij niet meer kunnen meemaken. Zes weken voor de bevrijding, op 24 maart, stierf hij door een verdwaalde Duitse kogel. Hij was slechts 39 jaar.
Dr. C.C. den Hertog is predikant te Nijmegen en docent dogmatiek aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.
C.C. den Hertog
Verbonden jrg. 64 nr. 2 (apr. 2020)
www.kerkenisrael.nl/verbonden