Ook de Griek, maar eerst de Jood


Romeinen 2:28-29 (Statenvertaling)

Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is; noch die is de besnijdenis die het in het openbaar in het vlees is; maar die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnijdenis des harten, in den Geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God.


Het evangelie van Jezus Christus, wat is de apostel Paulus daar vol van! Waarom? Omdat het ‘een kracht Gods tot zaligheid is’ voor een ieder die gelooft (Rom. 1:16). Dit geldt ‘eerst de Jood, maar ook de Griek’. Jood en heiden beide dus, maar wel nadrukkelijk in díé volgorde! In de hoofdstukken die volgen werkt Paulus dit verder uit.


Paulus schrijft in de eerste hoofdstukken van de brief aan de Romeinen uitdrukkelijk over het naderende oordeel van God. ‘De toorn Gods wordt geopenbaard van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen’. Die toorn van God is realiteit voor Jood en Griek beide (Rom. 2:9), al geldt dat ook voor de mogelijkheid om aan dat oordeel te ontkomen (Rom. 2:10). Dat dreigende oordeel en de werkelijkheid van Gods straf over de zonde speelt ook in Romeinen 3 nog steeds een grote rol.

Verbondskinderen

Nadat Paulus uitgebreid die werkelijkheid voor de heidenen heeft uitgelegd, is het vanaf Romeinen 2:17 tijd om dit punt voor de Joden uit te leggen. Zij worden hier dus expliciet aangesproken: ‘Gij wordt een Jood genaamd’ waarbij het woord ‘Jood’ heel sterk de notie ‘verbondskind’ in zich heeft. In die context staan de woorden van Romeinen 2:28-29.

Een Jood – wie?

‘U wordt een Jood genoemd.’ Op die zin uit vers 17 komt Paulus direct terug als hij in vers 28 de vraag beantwoordt: ‘wie is nu eigenlijk een Jood?’

Het antwoord dat Paulus geeft is een ander antwoord dan dat in vers 17 gegeven werd. Daar werd gezegd: hij die de wet van God in bezit heeft. In de verzen die daarop volgen maakt Paulus al duidelijk: het gaat uiteindelijk om het hartelijk leven naar die wet. Waar men het bezit van de wet en van de besnijdenis op zichzelf genoeg vindt, dreigt verbondsautomatisme. Daar wil Paulus tegen waarschuwen.

Nu hij die dwaalgedachte in de verzen 18-24 ontkracht heeft, is er in vers 28-29 een ander antwoord nodig op de vraag: ‘wie is een Jood?’ Dit antwoord: ‘hij die het in het verborgen is’. Dat ‘in het verborgen zijn’ wordt vervolgens verder uitgelegd met de woorden ‘de besnijdenis des harten’. Dat is een oudtestamentisch motief (Lev. 26:41, Deut. 10:16, Deut. 30:6, Jer. 4:4, Jer. 9:26, Ezech. 44:7-9.

Al diep in het Oude Testament wordt daarmee benadrukt dat er meer nodig is dan de uiterlijke besnijdenis alleen. Besnijdenis van het hart wil zeggen dat het hart gewillig wordt gemaakt om de Heere te dienen en Zijn geboden te gehoorzamen. Een geestelijke besnijdenis die het werk is van de Heilige Geest (vers 29).

Het nieuwe hier is dat die ‘besnijdenis des harten’ nu ook voor onbesneden heidenen van toepassing blijkt. Zij kunnen tot ware Jood gerekend worden wanneer ze deze besnijdenis van het hart kennen.

Om het even?

Welke conclusies kunnen we hier nu aan verbinden? Dat het om het even is of je nu Jood of Griek bent, als je maar besneden van hart bent?

Dat is niet de juiste conclusie. Het komt er op aan deze verzen te lezen in de context van het komende oordeel. Het oordeel dat zowel Jood als heiden te vrezen heeft. In dat oordeel gaat het Jood-zijn op zich je op geen enkele wijze redden. Dat maakte het Oude Testament ook al duidelijk. In het oordeel komt het er op aan dat je besneden van hart bent. Pas dan zijn de woorden ‘ik ben een Jood’ van betekenis in het licht van het komende oordeel. Ja, zelfs als heiden ben je dan Jood in die zin dat je veilig bent voor de komende toorn van God. Dan zal je als onbesnedene tot besnedene ‘gerekend worden’.

Geen onderwaardering

Dat wil echter niet zeggen dat het Jood-zijn daarmee onbelangrijk is geworden. Niet voor niets gaat Paulus na deze verzen direct verder met het benadrukken van de waarde van het Jood-zijn en de besnijdenis.

Nu hij voor verbondsautomatisme gewaarschuwd heeft, waakt hij er vervolgens aan de andere kant voor dat verbond te onderwaarderen. Want ja, het is een voor­recht om Jood te zijn en als zodanig besneden te zijn. Maar het is niet zaligmakend. Jood en heiden hebben uiteindelijk hetzelfde nodig: besnijdenis van het hart! Wie zo geestelijk besneden is, loopt weliswaar de roem van mensen mis, maar ontvangt waar het echt op aankomt: de lof van God!

Paulus zegt dus duidelijk niet dat het om het even is of je Jood bent of Griek. Het is en blijft een voorrecht om tot het Joodse volk te behoren. Maar dit zegt hij wel: de heiden met een besneden hart wordt Jood genoemd. Jood in die zin: hij deelt in de voorrechten van het verbond. Hij is verbondskind geworden. Als heiden ‘in Israël ingelijfd’.

Conclusies

Ik trek kort enkele conclusies:


Gespreksvragen:

  1. Paulus waarschuwt in deze verzen voor verbondsautomatisme onder het Joodse volk. Is dat gevaar er voor de kerk ook? Zo ja: waarin ziet u dat?
  2. Paulus heft hier het onderscheid tussen Jood en heiden niet op. Welk onderscheid ziet u tussen Jood en heiden wanneer zij beiden ‘besneden van hart’ zijn?
  3. Wat zou iemand uit het Joodse volk aan u merken van de ‘besnijdenis van het hart’?

A.D. Fokkema
Verbonden jrg. 62 nr. 4 (nov. 2018)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden