De Rest-gedachte
1. Inleiding
De generale synode van Groningen 1989 droeg deputaten onder meer op om bij het voortzetten van hun bezinning en in continuïteit met het verleden met name te denken aan de volgende onderwerpen, in deze volgorde:
- de roeping van Israël volgens het Oude Testament
- de bijbelse gegevens inzake de rest
- de manier waarop in het gehele Nieuwe Testament over Israël wordt gesproken
Deze opdracht hebben deputaten op de volgende wijze uitgevoerd. Voor het jubileumnummer van ons periodiek ‘Vrede over Israël’ hebben wij enkele scribenten gevraagd om artikelen over de exegetische aspecten van deze vragen te schrijven, waarvan u hieronder in 4.2. de hoofdlijnen vindt samengevat. Deputaten kunnen zich in deze samenvatting in grote lijnen herkennen, zonder te menen dat hiermee dit onderwerp uitputtend behandeld is.
Daarnaast hebben wij dr. T. Brienen bereid gevonden ons te dienen met een studie over de bezinning die door ons deputaatschap in de loop der jaren is verricht. Ook van deze studie vindt u de resultaten hieronder samengevat (4.3).
Tenslotte treft u een voorstel van ons aan om te komen tot wijziging van de naam van ons deputaatschap (4.4).
2. De restgedachte
De generale synode ’89 gaf deputaten de opdracht zich in de bezinning bezig te houden met de restgedachte. Deputaten hebben hieraan gevolg gegeven door middel van een drietal studies van de hand van bij het deputaatschap betrokken auteurs in het jubileumnummer van ons blad ‘Vrede over Israël’ (35e jaargang, okt. ’91, nummer 4/5, pag. 3-23), waarvan hier een beknopte samenvatting volgt.
Uit de studies is gebleken, dat in het Oude Testament de restgedachte sterk aanwezig is. Het kan al worden aangewezen in het boek Genesis, waarin van ‘overblijven’ sprake is bij Noach (7:23) en bij Jozef (45:7). Ook bij de profeet Elia komen we op een pregnante manier in aanraking met het begrip ‘overblijven’ (1 Kon. 19:18). Veelvuldig treffen we de begrippen ‘overblijven/overblijfsel’ aan bij de schriftprofeten. We verwijzen naar (een selectie): Jes. 10:21v, 11:11,16; 28:5; Jeremia 8:3, 11:23, 41:16, 42:17; Ezechiël 6:8,12; 14:22; Micha 2:12, 4:7, Zefanja 2:7, 3:12; Zacharia 8:6, 11-12, 13:8, 14:16.
In de tijd tussen Oud en Nieuw Testament wordt er in Israël gebruik gemaakt van de begrippen ‘overblijven/overblijfsel’. Dit is expliciet aan te wijzen bij de gemeenschap van Qumran. Maar ook de Farizeeën (zoals blijkt uit latere bronnen) beschouwden zichzelf als de ‘rest’ van Israël, het ware volk van God.
In het Nieuwe Testament kunnen we wijzen op twee teksten: Rom. 9:27 (citaat uit het Oude Testament) en Rom. 11:5.
Op grond van de theologisch relevante teksten, waarin over de rest gesproken wordt, komt het volgende beeld naar voren.
- In de rest komen Gods oordeel en genade aan het licht. God voltrekt zijn oordeel aan zijn volk vanwege afvalligheid, afgodendienst, sociaal onrecht. Slechts een rest van het volk blijft bewaard. De keerzijde van dit handelen van God is, dat in de rest Gods genade en trouw blijken. Er is toch nog een rest.
- Kenmerkend voor deze rest is het vertrouwen op God. Het bestaan van de rest is te karakteriseren als separatie en representatie. God maakt scheiding in Zijn volk. Een (groot) deel van het volk wordt verstoten Tegelijk is van de overgebleven rest te zeggen dat zij de vertegenwoordiging is van het hele volk. God gaat door met Israël.
- Met de rest maakt God een nieuw begin. Op de rest rusten Gods beletten en ook de taak om Gods heil te verkondigen (Jes. 66:19). Ten tijde van de ballingschap treedt in het rest-begrip sterk het verwachtingsaspect aan de dag. Het volk is weggevoerd, maar een rest zal weerkeren. Die verwachte wederkeer word beschreven in termen van het volkomen heil. De vraag laat zich stellen of deze beloften met de terugkeer van (een rest van) de ballingen ook geheel vervuld zijn.
- In sommige tekstgedeelten, waarin gesproken wordt over de rest, is tevens sprake van een heilsfiguur. Te wijzen valt op de ‘Rechtvaardige Spruit’ in Jer. 23:5. Er zijn ook tekstgedeelten, waarin een verbinding is op te merken tussen de rest en het komen van de volken tot de God van Israël (Jes. 45:20,22).
- De nieuwtestamentische gegevens over de rest doen zien, dat de in Jezus gelovende Joden representanten genoemd kunnen worden van Israël op grond van Gods verkiezende liefde. Deze joden zijn het bewijs, dat God Israël niet verstoten heeft, maar op het heil van Israël bedacht blijft. Daarom vormt het overblijfsel van Israël voor de apostel Paulus een stimulans om door te gaan met zijn arbeid zijn volksgenoten voor Christus te winnen en een aanleiding om de gemeenten uit de heidenen op te roepen Israël tot jaloersheid te verwekken. In deze gelovige rest blijkt dat er wel een scheidslijn is in Israël, maar geen verwerping van Israël.
Wat hier over de ‘rest’ geschreven is, betreft slechts een facet van onze bezinning. Er zou meer te zeggen zijn, zeker ook over de vraag hoe in het Nieuwe Testament over Israël gesproken wordt. Het is goed om ons nu te wenden tot de bezinning over de vragen rond Israël, zoals dit in de loop der jaren binnen ons deputaatschap heeft plaatsgevonden.