Antisemitisme in het Nieuwe Testament?
Een harde beschuldiging
“In het Nieuwe Testament staan teksten, die het haten van Joden heel effectief rechtvaardigen. In de kerk moet er niet over, maar tegen deze teksten gepreekt worden”. Aldus dr. P.W van der Horst op een themadag van het Appel Kerk en Israël, op 29 januari 2007.
Zijn de wortels van antisemitisme al te vinden in het Nieuwe Testament? Deze vraag wordt door veel christelijke en Joodse uitleggers van het Nieuwe Testament bevestigend beantwoord. Door de groeiende scheiding tussen kerk en synagoge in de tweede helft van de eerste eeuw zijn anti-Joodse teksten toegevoegd aan een oorspronkelijk Joods, Aramees evangelie. Ook zouden delen van dit oer-evangelie zijn omgevormd tot een anti-Joodse inhoud.
Een onterechte beschuldiging
Op dit ontstaan van het Nieuwe Testament is terecht veel kritiek gekomen. Het is immers voor het grootste deel door Joden geschreven. Hun Joodse wortels vinden wij overal in de evangeliën en brieven terug. Dan is het toch erg vreemd om te spreken van antisemitisme?
Geven de schrijvers van het Nieuwe Testament inderdaad een vertekend beeld van de werkelijkheid? Of gaat het hier veelmeer om een ontstaan van de Schrift, waarbij niet haar gezag voorop staat en een eerbiedige luisterhouding? Is hier geen sprake van een bepaalde, vooropgezette, kritische benadering? Dit laatste is het geval. Bovendien is men het vaak ook oneens over de gedeelten die zijn toegevoegd of onbewust of met opzet zijn vertekend. Geen racistisch antisemitisme. Dit komt in het Nieuwe Testament niet voor.
Anti-judaïsme
Wel treffen we in het Nieuwe Testament het anti-judaïsme aan. Dat is het verzet tegen het Jodendom als religie. Als een ijver om door de gehoorzaamheid aan de wet tegenover God rechtvaardig te zijn. Als zodanig wordt het door Jezus en de apostelen afgewezen. Zie o.a. Johannes 5:38-40; Romeinen 9:30-10:15; Filippenzen 3.
In heel het Nieuwe Testament gaat het altijd om de beslissende keuze tegenover Jezus van Nazareth, als de Zoon van God, de Messias van Israël en de volken, de Verlosser. Daarbij gaat het om het volstrekte genadekarakter van Gods heil in Hem. Door het geloof delen Jood en heiden daarin. Het afwijzen van Hem is een heilloze weg voor Jood en heiden. Zie o.a. Johannes 3:36; 5:24; 14:6; Handelingen 13:38-47. Romeinen 10:4-15.
Daarbij worden harde uitspraken gedaan tegenover Joden en met name tegenover hun geestelijke leiders. Door Jezus en de apostelen. Zie o.a. Mattheüs 23; Johannes 8:44 1 Thessalonicenzen 2:14-16. Het gaat hierbij om een intern Joods conflict.
Tegen deze achtergrond moeten wij de zogenaamde ‘antisemitische teksten’ lezen.
Enkele teksten
1 Thessalonicenzen 2:14-16.
In deze oudste brief (51 na Christus) schrijft Paulus: ‘Want u, broeders, bent navolgers geworden van de gemeenten van God, die in Judea zijn, in Christus Jezus, omdat ook u hetzelfde geleden hebt van uw eigen medeburgers als zij van de Joden, die zowel de Here Jezus als hun eigen profeten hebben gedood en ons hebben vervolgd. Zij behagen God niet en zijn alle mensen vijandig gezind. Zij verhinderen ons tot de heidenen te spreken opdat die zalig zouden worden. Zo maken zij voor altijd de maat van hun zonden vol. En de toorn is over hen gekomen tot het einde.’ (Herziene Staten Vertaling)
Volgens dr. P.W. van der Horst en anderen had Paulus deze tekst nooit mogen schrijven. “Hij zou ons nu gelijk hebben gegeven”, zegt hij.
Calvijn zegt hier: “Zij (de Joden) voeren strijd tegen God, ze haten de hele wereld, ze zijn vijanden van het heil der heidenen, kortom, ze zijn aan het eeuwig verderf overgegeven”. De kanttekeningen van de Staten Vertaling spreken over de ‘gedurigheid’ van Gods straf. Door de Romeinen heeft Hij de Joden voorbeeldig gestraft. Zij zijn geen volk meer, maar verhard en verstrooid om hun ongeloof. Toch duurt de toorn van God niet tot het einde van der wereld. Verwezen wordt naar Romeinen 11 en 2 Korinthe 3. Hierin gaat het over een toekomstige bekering tot Jezus, de Messias.
Anderen spreken van een ‘emotionele uitbarsting’ van Paulus, n.a.v. het geweld van de kant van de Joden tijdens zijn verblijf in Thessalonica. (Hand. 17:1-10)
Omdat deze woorden niet in de geest van de ‘echte’ Paulus en van Jezus zijn, hebben ze hun betekenis verloren.
Uitleg
We moeten Paulus’ woorden in alle scherpte laten staan. Hij laat zien, wat de Joden doen. Zij behagen God niet en zijn alle mensen vijandig gezind. Dat roept zijn felle afkeer op. Zij verhinderen zijn evangelieprediking onder alle volken. Tegen Gods wil hebben zij ook hun eigen profeten gedood en Jezus, hun Messias. Paulus stelt hier het Joodse volk verantwoordelijk voor Zijn dood. Zo maken zij de maat van hun zonden vol. Zie ook Openbaring 11:11. Dit alles roept Gods toorn over hen op als een reële werkelijkheid. Hun verzet tegen de gemeente en het evangelie krijgt een vervolg in de haat van de heidenen tegen datzelfde evangelie en tegen de gelovigen.
Paulus doet hier geen eeuwig geldende anti-Joodse uitspraak, die moest leiden tot Auschwitz. Bij zijn reactie is ook te denken aan de profeten. Ook zij verkondigden in felle bewoordingen Gods verbondsvolk het oordeel aan. Daarbij bleef bekering mogelijk. Paulus doet hier hetzelfde, voordat het definitieve oordeel komt.
Mattheüs 27:25
‘En al het volk antwoordde en zei: Laat Zijn bloed maar komen over ons en over onze kinderen.’ (Herz .St.Vert.).
Met name deze tekst heeft het Joodse volk de eeuwen door onnoemelijk veel lijden gebracht. De vervolgingen tot en met Auschwitz toe werden gemotiveerd op de roep van deze tekst.
Uitleg
Ook aan de ernst van deze tekst mogen we niets afdoen. In zijn geestelijke leiders wijst het Joodse volk zijn Messias af. Dat roept Gods oordeel op. Mattheus denkt hier aan de verschrikkelijke verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen met alle vreselijke gevolgen voor het Joodse volk: de eeuwenlange verstrooiing onder de volken, 40 jaar na Jezus dood.
In de grondtekst ontbreekt het woordje ‘laat maar komen’. Juist dit ingevoegde woordje leidde ten onrechte tot de eeuwenlange Jodenhaat in de christelijke kerk en hun definitieve verwerping door God vanwege de moord op Zijn Zoon.
Deze woorden herinneren ons aan Oudtestamentische teksten, Leviticus 17:11; Deuteronomium 19:10; Jozua 2:19. Daarin is sprake van bloedschuld. Iemand is verantwoordelijk voor de dood van een ander. Zo neemt het verbondsvolk met zijn kinderen de verantwoordelijkheid op voor de dood van de Messias. Van een eeuwigdurende zelfvervloeking van het Joodse volk is geen sprake.
En ook Pilatus, de Romeinse stadhouder is als ‘de vertegenwoordiger van de volken’ voluit verantwoordelijk voor Jezus dood.
“T’ en sijn de Joden niet, Heer Jesu, die U kruisten”, dichtte Revius. Jood en niet-Jood, ook wij zijn schuldig aan de dood van Jezus. En was hun roep ook niet een onbewuste roep en profetie om de reiniging van zonden door Jezus bloed? Zie ook Johannes 11:49-50.
Behalve de Joodse stem klonk ook Jezus’ stem aan het kruis: ‘Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’ (Luc. 23:24). Dit gold de Romeinse soldaten, maar ook de Joden, die schuldig waren aan Zijn dood. En ten diepste is God zelf hier de handelende Persoon. In Jezus’ bloed is de verzoening met God voor Jood en heiden.
Johannes 8:44
Jezus zegt daar tegen de Joden: ‘U bent uit uw vader, de duivel’ (H.S.V.)
Het gaat om de uitspraak van Jezus dat Hij de Zoon van God is. De Joodse geestelijke leiders ontkennen dit. Dit conflict wordt verwoord met begrippen als waarheid of leugen, licht of duisternis, uit God zijn of uit de duivel.
Uitwerking
Helaas zijn deze teksten de eeuwen door misbruikt om de Joden te haten en te vervolgen. Juist ook in de kerk.
Wij mogen dit de Nieuwtestamentische schrijvers niet verwijten. Wel moet de uitwerking van deze teksten kritisch worden onderzocht. In dit opzicht moeten we tegen hen preken. Teksten als Lucas 23:39-42; Handelingen 2:39-42; Romeinen 9-11 en Efeze 2:11-3:8 laten zien: God heeft Zijn volk niet verstoten en de volken mogen delen in Zijn heil in Christus.
J.A. van der Velden
Vrede over Israël jrg. 56 nr. 5 (nov. 2012)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel