De volken mogen delen in de zegen van Abram


Genesis 12:1-9 met de daarbij behorende haftara of profetenlezing uitgelegd vanuit de Joodse traditie. (Verkorte weergave van een lezing die door rabbijn Lody van de Kamp gegeven werd voor Deputaten Kerk en Israël)

Uitlegprincipe

We delen als Joden en christenen dezelfde teksten, maar we doen er heel andere dingen mee en halen er andere zaken uit. Rabbijn L. v.d. Kamp gaat iets weergeven van de Joodse manier van lezen van de Schriften.




De Talmoed1 vertelt dat de Pentateuch2 letterlijk aan Mozes is geopenbaard. Dat zijn de eerste vijf boeken van de Bijbel, de zogenaamde schriftelijke leer. Er is echter op de Sinaï ook een monde­linge openbaring geweest. Zonder deze mondelinge leer kan de Pentateuch niet worden verstaan. De mondelinge leer omvat zowel halachische als haggadische3 delen.

Abraham, de basis voor het Joodse volk

Wie met deze kennis Genesis 12 gaat lezen, komt tot het volgende.

De Mishna4 zegt dat de roeping van Abram: ‘Ga’(vers 1), met de daaraan ver­bon­den zegeningen, uitlopend op ‘door u zullen alle families van de aarde gezegend worden’ (vers 3), begint met de eerste van de tien in zwaarte toenemende beproevingen die Abram moet doormaken. De eerste is ‘Ga uit uw land’. Iedere volgende beproeving is zwaarder dan de vorige. De laatste beproeving is de opdracht Isaäk te offeren (Gen. 22).

Abram moet weg uit het land, naar een land dat God hem zal wijzen. Wanneer Abram het ouderlijk huis moet verlaten, wordt er een beloning aan verbonden. Hij zal tot ‘een groot volk’ gemaakt worden (vers 2). Kan men echter nog wel spreken van een beproeving als er een beloning aan verbonden is? Toch wel, want volgende de Joodse traditie is er in deze wereld geen beloning. Alles wat men hier ontvangt, is bedoeld om ons staande houden. Als de Eeuwige hier zegt: je wordt in het land tot een groot volk en Ik zal je zegenen, betekent dat: Abram moet weg­gaan. Hij moet zich staande zien te houden in dat wat de Eeuwige hem geeft. Dat staande houden heeft dan ook alles te maken met de beproevingen.


In de Talmoed wordt Genesis 12:1-3 gezien als een liturgische tekst. Drie van de daarin genoemde uitdrukkingen wijzen op de drie aartsvaders.

De uitdrukking ‘Ik zal je maken tot een groot volk’ duidt erop dat er in de liturgie gesproken zal worden over de God van Abram. De term ‘Ik zal je zegenen’ duidt op de God van Izak, en ‘Ik zal je groot maken’ duidt op de God van Jakob.

Het ‘Ik zal je zegenen’ betekent dan: jij bent de grootste zegen, Abram, met jou zal de liturgie besloten worden. Zo sluit dan ook het hoofdgebed in de synagoge af met Abram. Abram garandeert zo de zegen voor volgende generaties. Hij vormt daarmee de basis voor het Joodse volk.

De rol van het Joodse volk

Wat wordt nu bedoeld met Israël als het uitverkoren volk? Het Joodse volk gebruikt de term ‘uitverkoren’ als ‘uitverkozen’. Daarmee wordt niet gezegd dat de uit­verkorene meer is dan de niet-uitverkorene. Uitverkoren betekent dat God aan Abram en zijn nageslacht een taak heeft gegeven.

Vanuit de Talmoed en de Midrasj5 zeggen we dat God een plan heeft met deze wereld en dat de mens bij de uitvoering daarvan wordt ingeschakeld. Gods plan is eeuwig, Hij alleen heeft voorkennis. Bij de uitvoering van zijn plan past God zich aan bij de kennis die de mens daarvan heeft vanuit de Schriften.

De grote Joodse geleerde Maimonides6 geeft aan dat God zich met één onderdeel van de schepping niet bemoeit: de vrije keuzemogelijkheid van de mens. Voor de rest beheerst Hij alles met een individueel toezicht op ieder schepsel. Na afloop van een keuze beloont of sanctioneert Hij.


De zondeval vindt plaats: Adam en Eva maken beide de verkeerde keuze en worden daarop door de Eeuwige aangesproken.

Van Adam tot Noach is er een opsomming van tien generaties. Waarom? De Misjna zegt: God kijkt toe: wat doet de mens met de vrije keuzemogelijkheid? Wanneer blijkt dat er na tien generaties nog maar één tsaddiek7 is, grijpt God in. Ook na de zondeval blijft God dus buiten het gebied van de keuzevrijheid. Wel begint God na Noach bijna geheel opnieuw.

Na de zondvloed: weer tien generaties tot op Abram. Weer is er maar één rechtvaardige. In Genesis 12 vindt dan opnieuw een gesprek plaats zoals dat met Noach plaatsvond. God besluit om vanuit Abram een nieuw volk te scheppen, dat bedoeld is om de wereld te leren God te dienen in deze wereld en Gods almacht te verkondigen.


Genesis 12:3: wanneer het volk gezegend wordt, zullen ook zij die haar zegenen gezegend worden. Wie echter met Abram omgaat op een manier die niet passend is, wordt gezien als iemand die omgaat met God op een manier die niet welgevallig is. Dit alles heeft te maken met de taak, die de aartsvaders en hun nageslacht krijgen.

Een Joodse kijk op de Messias

Hoe kun je nu vanuit de Joodse traditie dit verstaan, zonder uiteindelijk uit te komen bij Jezus als Messias? Van de Kamp ziet niet zoveel gemeenschappelijkheid in het lezen der Schriften. Dit heeft te maken met de wijze waarop christenen lezen: vanuit Christus en toeleidend naar Christus. Naar zijn mening is de vraag niet zozeer: wie is Messias, maar wat is Messias? Het gaat dan om het totale concept.

In de Joodse traditie is het mogelijk dat er lange tijd niet gesproken wordt over de Messias. De Messias is een mens van vlees en bloed, die op een door God bepaald moment aangeeft, dat het volk weer terugkeert naar het beloofde land, dat de tempel wordt herbouwd, dat het koningshuis van David weer wordt hersteld en dat er uiteindelijk een opstanding is.

Het Christendom begint met de geboorte van de Messias. Het Jodendom zal echter eindigen wanneer de Messias komt. Is er dan nog wel zoveel overeenkomst en vergelijking mogelijk? De verhoudingen beginnen dan scheef te liggen.

Waar Genesis 12:3 niet en wel naar verwijst

Genesis 12:3 verwijst niet naar de komst van de Messias. Het gaat erom dat de volken komen tot erkenning van de Eeuwige. Verlossing is een stapje daar naar toe, maar dat is slechts voorlopig.

Het plan is om de aartsvaders tot een groot volk te maken. Dat volk moet de rol vervullen om te vertellen over de almacht van God. Daar is de onderdrukking in Egypte voor nodig. Bij Genesis 15:8 stelt Nachmanides8 de vraag hoe Abram kan vragen hoe hij zal weten dat God een verbond met hem opricht. Nachmanides con­stateert dat Abram nog niet volledig in zijn geloof staat. Dat geloof moet echter wel aanwezig zijn om aan de uiteindelijke taak te kunnen voldoen. De slavernij in Egypte is er om het gebrek aan geloof het volk Israël bij te brengen. De eerste ballingschap (in Egypte) is zo voorwaarde voor het Joodse volk om aan haar taak te beginnen. Het volk begint haar taak na de openbaring bij de Sinai.

De Haftara

Jesaja 40-41 is de haftara, de profetenlezing in de synagoge op dezelfde dag waarop Genesis 12 wordt gelezen. Oorsprong van het lezen van de haftara komt van een veel later datum. Het komt uit de tijd van de Inquisitie in Spanje, toen het verboden was Tora te lezen. Daarom koos men andere gedeeltes uit het Oude Testament die wel iets te maken hadden met de Toralezing die aan de beurt zou zijn.

Waarom wordt de lezing uit Jesaja gekozen bij Genesis 12? Er wordt verwezen naar Jesaja 41:8. Het is een duidelijke verwijzing naar de rol van Abram en zijn nakomelingen.

De zegen voor de volken

Inhoudelijk: wat is nu precies de zegen die de wereld krijgt vanuit het Joodse volk? De wereld zal de almacht van God erkennen. Maar wat moet die wereld daar mee doen?

Het Joodse volk krijgt op de Sinaï de opdracht om te leven volgens de 613 ge- en verboden. Zodra de vraag klinkt van Godswege of Israël deze geboden wil houden, antwoorden zij twee dingen (vanuit de vrije keuzemogelijkheid): ‘wij zullen doen’ en ‘wij zullen proberen te verstaan.’ Kan het volk dat? God was overtuigd van één van de nakomelingen: Mozes.

De Midrasj zegt over het volk dat het ‘onder de berg’ staat: God plaats de Sinaï dreigend als een stolp over het volk heen. God vindt hier een volk dat eerst vrijwillig zegt: wij doen het verbond. Daarna echter dwingt God dat volk er toe. God weet namelijk dat er één reden is waarom de wereld voortbestaat: dat mensen leven volgens de Bijbel. Vanaf nu besluit God dus dat hij het volk ertoe dwingt, zodat het voortbestaan van de wereld tot in eeuwigheid geregeld is.




Noten

1Talmoed: letterlijk: ‘leer’. Samenvoeging van Misjna en discussies daarop. Er bestaan twee verschillende Talmoediem, die van Jeruzalem en die van Babylon. Beide zijn tussen de vijfde en zevende eeuw ontstaan.

2Tora: de boeken Genesis t/m Deuteronomium.

3Halacha: letterlijk: ‘gaan’. Aanduiding voor de bindende voorschriften uit de schriftelijke en mondelinge Tora.
Haggada: letterlijk: ‘verhaal’. Verhalende stof.

4Misjna: letterlijk ‘herhaling’. Oudste verzameling wetsregels van de Mondelinge Tora, bijeengebracht rond het jaar 200 door Rabbi Jehoeda haNasi. Geordend per onderwerp in 63 traktaten.

5Midrasj: het Hebreeuwse woord voor hermeneutiek (uitlegkunde) is Midrasj, van de wortel D-R-SJ, die ‘navorsen’ betekent.

6Maimonides: Rabbi Mozes ben Maimon werd in 1135 in Cordoba geboren. Hij was een joods geleerde en arts.

7Een tsaddiek is een rechtvaardige.

8Nachmanides: Rabbi Mosjé ben Nachman was een in 1194 in Spanje geboren beroemde rabbijn.

rabbijn Lody van de Kamp
Vrede over Israël jrg. 54 nr. 3 (juni 2010)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel