Joodse feesten en vasten
n.a.v. het boek Joodse feesten en vasten. Een reis over de zee van de Talmoed naar de wereld van het Nieuwe Testament. Geschreven door dr. G.H. Cohen Stuart. Uitgegeven door Ten Have, 381 pagina’s, prijs: €24,90
Er zijn boeken die je vanwege de inhoud in een adem uitleest. Mij overkwam dit met het boek van Cohen Stuart, die van 1981 tot 1994 als theologisch adviseur van de NH-kerk te Jeruzalem werkzaam was. Hij nam daar in die jaren intensief deel aan het gesprek van de kerk met Israël. Een gesprek waarin hij nu op persoonlijke titel nog steeds participeert en dat hem dankzij zijn joodse gesprekspartners kennis deed maken met de wereld van het Nieuwe Testament.
Plaatsnemen bij de bron
Als je kennis wilt maken met de wereld van het Nieuwe Testament, waar start je dan? Als je zicht wilt krijgen op Jezus, waar begin je dan? Zo dicht mogelijk bij de bron, zo meent Cohen Stuart.
Waar zoek je die bron? Niet in de kerkelijke traditie zoals deze zich in de loop der eeuwen ontwikkeld heeft. Wie dat doet, komt al snel uit bij de opvatting dat de kerk de plaats van Israël heeft ingenomen en dat we het Nieuwe Testament alleen maar door onze eigen kerkelijke bril mogen lezen. Al snel is dan de protestantse Jezus de Jezus die we in het N.T. tegenkomen. Met de opvatting van Paulus ‘dat we geworteld zijn in Israël’ weten we dan doorgaans geen raad meer. Het N.T. wordt op die manier snel ontjoodst.
Cohen Stuart neemt ons echter mee naar de luisterhouding waartoe Israël werd geroepen in Deut. 6:4, het ‘Hoor, Israël...’ Hij neemt ons mee naar het N.T. zelf, en wijst er ons op dat daarin niet onze kerkelijke traditie, maar de Schriften tot op Jezus worden uitgelegd. De Schriften, dat is wat wij noemen het Oude Testament. De Schriften, dat is wat de Joden noemen ‘de schriftelijke traditie’, het Woord van God.
Maar hij doet meer. Hij laat ons tevens aan de voeten van de rabbijnen uit de tijd van Jezus plaats nemen. Immers, de werelden van de rabbijnen en van het N.T. lagen dicht bij elkaar. Dat deze weg bewandeld wordt geeft hij aan met de ondertitel van zijn boek ‘een reis over de zee van de Talmoed naar de wereld van het Nieuwe Testament’. De Talmoed, dat is de ‘mondelinge traditie’ die in Jezus’ dagen volop in ontwikkeling was en vanaf de 2e eeuw door de rabbijnen op schrift is gesteld. De Talmoed, dat is de neerslag van vragen over het leven van de gelovigen, waarmee Jezus, zijn volgelingen en zijn tijdgenoten volop bezig waren. Daarom vormt zijns inziens de denkwereld van de Talmoed een onuitputtelijke bron voor het verstaan van het N.T.
Wandelen van feest tot feest
Een volgende magistrale zet is, dat Cohen Stuart ons de wereld van het Nieuwe Testament laat proeven door ons langs de Joodse feesten te leiden. Aan de ene kant ontdekte hij in het N.T. veel meer aanknopingspunten van Joodse feesten dan hij voor mogelijk had gehouden. Aan de andere kant ademen de feesten ook nu nog, in het huidige Israël en in het hedendaagse Jodendom, de sfeer van de tijd van Jezus. De feesten worden immers gevierd naar regels die zich mede in de tijd van Jezus ontwikkeld hebben. Wie evenals Cohen Stuart jarenlang temidden van het joodse volk gewoond en de joodse feesten meegevierd heeft, zal dat direct beamen.
Vanzelfsprekend wordt ingezet met de Sabbat. Het is de dag die het levensritme van Israël, van Jezus en de eerste gemeente bepaald heeft. En ook nu wordt in Israël de dagen tellend heengeleefd naar de enige dag die een naam draagt, de Sabbat.
Vervolgens beleven we lezend in het boek alle Joodse feesten mee en ontdekken dan met hem een opvallende tweedeling.
Er zijn de feesten die ook wij in de kerk kennen, het Pascha en het Wekenfeest. Daarbij is het niet denkbeeldig dat we in de kerk moeite hebben om het Wekenfeest (het feest van de gave van de wetgeving op Sinaï) met het Pinksterfeest (het feest van de uitstorting van de Heilige Geest) met elkaar in verband te brengen.
Daarnaast zijn er de Joodse najaarsfeesten, het Joodse Nieuwjaar, Grote Verzoendag en het Loofhuttenfeest, die door Jezus en de eerste gemeente voluit meegevierd zijn, maar die in de liturgische jaarorde van de kerk niet terug te vinden zijn. Met Cohen Stuart vragen we ons af welke schade het laten liggen van deze feesten de kerk berokkend heeft.
Het boek sluit af met een hoofdstuk over de Joodse kalender.
Daarvóór is een prachtig hoofdstuk over het verbond te lezen, waarin lijnen worden getrokken van het verbond van God met Noach, via het verbond met Abraham en Israël, naar het N.T. Daarbij wordt benadrukt dat er telkens van verbondsvernieuwing sprake is, maar dat elk ‘nieuw’ verbond altijd het ‘oude’ intact laat. Dat het verbond in het N.T. aan Israël zou zijn ontnomen en in plaats daarvan aan de kerk zou zijn gegeven, wordt terecht met klem afgewezen.
Een enkel voorbeeld ter illustratie
Het is best moeilijk om uit het vele wat geboden wordt een keuze te maken.
Eerst iets uit de feesten die ook wij vieren.
Bij de viering van het Pascha wordt benadrukt dat belangrijke onderdelen van de christelijke geloofspraktijk ontleend zijn aan de huisliturgie van de Joodse Pesachviering, dus aan de zogenaamde sederavond. Heel sterk zijn de lijnen die getrokken worden van het zoeken van het gezuurde, zoals dat binnen de joodse gezinnen voorafgaande aan het Pascha plaatsvindt. Cohen Stuart laat zien dat het wegdoen van het oude zuurdeeg uit de huizen tevens tot uitdrukking brengt dat ook het hart gereinigd dient te worden. Dit wordt door Paulus in 1 Korinthe 5:6-8 vanuit de Joodse traditie naar voren gebracht en tevens verbonden met het Paaslam, Jezus, dat geslacht is.
Van groot gewicht vind ik dat Cohen Stuart ons laat zien dat het Pascha en het Wekenfeest, dus Pasen en Pinksteren, niet twee los van elkaar staande feesten zijn, maar een eenheid vormen. Hij wijst erop dat het Wekenfeest ook wel atseret wordt genoemd. Atseret betekent ‘besluiten’ of ‘beëindigen’. Pinksteren is dus de afsluiting van Pasen. Pesach betekent verlost worden van de slavernij, dat is de ene helft. We worden door de gave van de wet op Sinaï tevens verlost tot iets, nl. tot de vrijheid van de kinderen Gods. Dus met Pinksteren schrijft de Geest de wet in de harten van mensen. Er vindt vernieuwing van het verbond plaats, hetgeen tevens een vernieuwing van de gave van de Tora betekent. ‘De Heilige Geest betekent goddelijke ondersteuning van de interpretatie van de Tora in het licht van leven, sterven en opstanding van Jezus.’
Nu nog een voorbeeld uit de feesten die in de christelijke traditie geen plaats gekregen hebben, maar die wel door Jezus en de eerste gemeente gevierd zijn.
Het is opvallend dat in het belijden van de kerk het thema van het Koninkrijk Gods niet voorkomt. De Heidelbergse Catechismus bijvoorbeeld besteedt er geen aandacht aan. Toch blijkt dit het hart van Jezus’ verkondiging te zijn. Jezus doet dat vergezeld gaan van de oproep ‘bekeert u’ (Matth. 4:17), een van de meest centrale woorden uit de joodse traditie.
Het zou best eens kunnen zijn dat wij deze thematiek eeuwenlang hebben laten liggen omdat we nooit aandacht hebben gegeven aan de Joodse najaarsfeesten. Het Koningschap van God is het hoofdthema van het Joodse Nieuwjaar. Als op de Sjofar geblazen wordt, worden we opgeroepen om rekenschap van ons leven voor God af te leggen, ons te verootmoedigen voor God en, tien dagen lang op weg gaande naar Grote Verzoendag, tesjoeva d.i. bekering te doen. Het zou dus best eens waar kunnen zijn dat de Bergrede (Mattheüs 5-7) gelezen dient te worden tegen de achtergrond van Rosj Hasjana - Joods Nieuwjaar. Op deze wijze leidt de reis over de zee van de Talmoed ons naar de wereld van het Nieuwe Testament.
Een aanrader
Het boek van Cohen Stuart is een echte aanrader voor predikanten, ambtsdragers en gemeenteleden.
Het voert ons mee naar de wereld van het Nieuwe Testament; het geeft schitterende doorkijkjes vanuit het Oude Testament en de Joodse traditie uit de tijd van Jezus naar het Nieuwe Testament; het brengt ons het besef bij dat we als gelovigen uit de volkeren geworteld zijn in Israël en dat we als kerk zeker niet de plaats van Israël hebben ingenomen; het geeft ons zicht op Jezus ‘die een dienaar van besnedenen geweest is, om de beloften aan de vaderen gedaan, te bevestigen’ (Rom. 15:8); het behoedt ons voor hoogmoed tegenover het Joodse volk. Dat laatste alleen al vind ik een grote verdienste voor een boek over dit onderwerp.
C.J. van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 48 nr. 1 (jan. 2004)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel