‘Het vroege christendom, een kind van het jodendom’
Wordt bovenstaande stelling bevestigd in het ontstaan en het leven van de Messiaanse gemeente te Jeruzalem (Hand. 2:4), des te boeiender is het i.v.m. ons thema kennis te nemen van wat het Handelingenboek vermeldt over het ontstaan en de groei van de gemeente te Antiochië in Syrië. (Hand. 11:19-21)
Ons uitgangspunt nemen we daarbij in wat wij lezen van de gemengde samenstelling van de gemeente in Jeruzalem.
In Hand. 6 wordt ons nl. verteld van een conflict, dat aan het licht komt tussen enerzijds de Arameessprekende en anderzijds de Griekssprekende gelovigen binnen de gemeente.
Het conflict richt zich op de verzorging van de weduwen binnen de kring van de Griekssprekenden. Men is van mening, dat deze groep - die wellicht in de minderheid is t.o.v. de Arameessprekenden - bij de verzorging wordt verwaarloosd.
Duidelijk wordt dus, dat er binnen de jonge gemeente te Jeruzalem twee groepen gelovigen hebben bestaan, t.w. Joden uit Israël en Joden uit de wereld rond de Middellandse Zee, die zich in de nabijheid van de tempel hebben gevestigd.
Het gebeuren van de Pinksterdag wijst ook in deze richting, als gesproken wordt over Joden uit Pontus en Asia, Egypte en Libye, die ieder in de eigen taal van de grote daden Gods horen spreken. (2:9-11)
Of een dergelijk onderscheid binnen de gemeente van Jeruzalem ook tot gescheiden samenkomsten heeft geleid, wordt niet vermeld. Denkbeeldig is dat zeker niet. In ieder geval is er wel sprake van samenkomsten aan huis. (12:12)
Het is opmerkelijk, dat de jonge christengemeente daarmee hetzelfde beeld lijkt te vertonen als dat er blijkbaar geldt voor de wereld van de synagoge. Immers, de uit de verstrooiing naar de heilige stad teruggekeerde en daar woonachtige Griekssprekende joden, blijken over een eigen synagoge te beschikken. (6:9)
In deze synagoge te Jeruzalem, voor Joden die uit Libye, Egypte en Asia afkomstig zijn, wordt nu, zo vermeldt Hand. 6, door gelovigen uit de Griekssprekende groep binnen de jonge gemeente contact gezocht met volksgenoten, waarbij hen Jezus wordt gepredikt, als de door Israël verwachte Messias.
Als woordvoerder treedt daarbij op de bekende Stefanus, een van de zeven, die is aangesteld om voor de groep Griekssprekenden binnen de gemeente, de zaken te behartigen. (6:5)
Lukas geeft ons de redevoering van Stefanus weer, waarin hij Griekssprekende Joden Jezus verkondigt als degene die in de plaats van Mozes is gekomen en in wie het Sinaïverbond tot vervulling is gekomen. (7)
Juist op dit punt loopt het uit op een scherpe confrontatie tussen de Griekssprekende joden van de synagoge en die van de Messiaanse gemeente, waarbij het zover komt dat Stefanus in een soort volksoploop wordt gelyncht.
Door het ontstane conflict wordt het voor de Griekssprekende Messiasgelovigen in de stad onhoudbaar. Zij moeten vluchten, terwijl de Arameessprekende gelovigen - naar het lijkt - met de apostelen in hun midden, in de stad kunnen blijven. (9:26)
Lukas vermeldt dat ‘zij die verstrooid werden, het land doortrokken, het evangelie verkondigende’. (8:4)
Gevolg van hun vlucht uit Jeruzalem is inderdaad, dat Griekssprekende gelovigen in Samaria, Fenicië en Cyprus aan joden en godvrezenden Jezus verkondigen, tot in Antiochië (Syrië) toe. (11:19)
Antiochië was in die tijd na Rome en Alexandrië de derde stad van het Romeinse wereldrijk, met rond 500.000 inwoners.
De joodse geschiedschrijver Flavius Josefus meldt dat er in de stad een grote joodse gemeenschap is van wel 45.000 gelovigen, met daaromheen een grote groep godvrezenden, die zich voelt aangetrokken tot de dienst aan de God van Israël.
De taal die de joden in Antiochië spreken is het Grieks, hetgeen voor de uitbreiding van het christendom van niet geringe betekenis blijkt te zijn.
En zo gebeurt het, dat de uit Jeruzalem uitgeweken Messiasbelijdende gelovigen aan de joden en godvrezenden van Antiochië Jezus beginnen te verkondigen. En niet zonder vrucht.
Er waren er echter, vermeldt Lukas, die in hun zendingsijver niet alleen tot de joden het woord voerden, maar ook Griekssprekende niet-joden Jezus verkondigden. (11:20)
En door ‘de hand des Heren’ vindt het wonder plaats: een groot aantal Griekssprekenden komt tot het geloof.
Zo begint zich in Antiochië door de prediking van de zgn. hellenisten - Griekssprekende Joden, die Jezus als de Messias belijden - een gemeente te vormen, die in haar samenstelling een wonderlijke samensmelting van verschillende soorten mensen laat zien, uit zowel de joodse gemeenschap van Antiochië - besneden - als ook uit de heidense bevolking - onbesneden.
We krijgen de stellige indruk, dat de laatstgenoemden als volwaardige leden van de gemeente worden opgenomen, naast de gelovigen uit de Joden, zonder dat van hen de besnijdenis wordt verlangd.
Daarnaast is er sprake van tafelgemeenschap tussen gelovigen van joodse afkomst en die van heidense afkomst, wat voor joden tot de onmogelijkheden behoorde. (Gal.2:12)
Duidelijk is, dat hiermee het onderscheid dat de synagoge maakte tussen volledige leden, proselieten en godvrezenden werd weggenomen. Het laat zich denken, dat dit gegeven binnen de christelijke gemeente vooral aantrekkingskracht heeft uitgeoefend op de godvrezenden, die zich daarmee als volwaardige leden zagen geaccepteerd.
In ieder geval ontstaat er in Antiochië een duidelijk van de synagoge onderscheiden groep, die in de stad wordt aangeduid met de kenmerkende naam ‘christianen’. (Hand. 11:26)
De vraag is gerechtvaardigd of hierin niet het begin is gelegen van het uit elkaar gaan van synagoge en kerk.
En die vraag dringt des te meer, als we zien hoe het opnemen van heidenen in de christelijke gemeente, zonder hen daarbij te onderscheiden van joodse gelovigen, voor de gemeente van Antiochië een groeiend conflict oplevert met de broeders in Jeruzalem. Dit conflict cirkelt juist rond de heilsbetekenis van de Wet en de besnijdenis van de gelovigen uit de volken. (15:1)
Hoewel op het zgn. Apostelconvent in Jeruzalem in deze zaak een uitweg wordt gevonden (15:19-21), blijft het probleem van de heilsbetekenis van de Wet voor de gelovigen uit de volken de vroege kerk bezig houden en wordt zij ook daarin steeds opnieuw nadrukkelijk gevraagd zich te bezinnen op de betekenis van haar joodse wortels voor het leven van de christelijke gemeente.
R. van de Kamp
Vrede over Israël jrg. 44 nr. 4 (sep. 2000)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel