De blijvende gedachtenis aan een Wijze die voorbij ging

een biografie over het leven van Abel J. Herzberg


(N.a.v.: Arie Kuiper: Een wijze ging voorbij - het leven van Abel J. Herzberg, Querido, 1998; ƒ 75,-)


Er zijn in de afgelopen jaren weinig boeken geweest die me zo geboeid hebben als de biografie van Arie Kuiper over Herzberg. Het is een meesterlijk werk. Herzberg wordt getekend als een joodse mens van vlees en bloed, met veel grandeur en diepe wijsheid, maar ook iemand die behept was met kleinmenselijkheid en milde ijdelheid.


Wie was Abel J. Herzberg? De oudere lezers van ons blad zullen hem mogelijk herinneren als commentator van het proces tegen Eichmann in Jeruzalem. Misschien zijn er onder ons die Herzberg kennen van zijn boeken: van Amor Fati, van zijn Kroniek van de Jodenvervolging of van zijn romans (waarvan de bekendste zijn: De memoires van koning Herodes, Drie rode rozen, Brieven aan mijn kleinzoon). Een enkeling zal zijn naam wellicht kennen van zijn werk in de zionistische beweging.


Herzbergs leven omspande het grootste deel van de eeuw die nu bijna voorbij is. Afkomstig uit het milieu van Oost-Europese Joden raakte hij in Nederland helemaal thuis, voorzover dat gaat voor een joods mens die het verlangen naar Sion (religieus of seculier) nooit kwijtraakt. Van professie was Herzberg een jurist die thuis was in de Drankwet. In zijn leven echter namen zijn professionele bezigheden een ondergeschikte plaats in. Meer dan jurist was hij leider van de Nederlandse zionisten, romanschrijver (hij won de P.C. Hooftprijs 1972), kroniekschrijver van wat met name de Nederlandse Joden in de Tweede Wereldoorlog is overkomen en vooral publicist. Overigens maken we in het boek niet alleen indringend kennis met Herzberg, maar - bij de prijs inbegrepen - krijgen we ook veel informatie over het joodse leven met name in Nederland voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog.


In het zeer lijvige boek van Arie Kuiper komen vele thema’s aan de orde. Ik noem er een paar aan de hand van prikkelende uitspraken - waar Herzberg patent op had! - en die de titel van de biografie ook onderstrepen. Herzberg was een man van wijsheid.


‘Zonder Israël is elke jood een ongedekte cheque.’ Zionisme was voor Herzberg geen godsdienstige aangelegenheid. Het had voor hem alles te maken met antisemitisme. Altijd en overal zullen Joden herinnerd worden aan hun Jood-zijn, ook al zouden ze er zelf alles aan doen om hun Jood-zijn te camoufleren, te vergeten of zelfs uit te wissen. Het anders-zijn van de Jood kan en zal niet verborgen blijven. Assimileren (aanpassen) is geen optie. En daarom koos Herzberg voor het zionisme, het streven naar een eigen staat voor het joodse volk (de gedekte cheque). De uitroeping van de staat Israël was als de vervulling van een droom. En toch trok Herzberg niet op naar Israël toen het kon na 1948. Het was een inconsequentie in zijn leven, die hij zelf heel goed besefte.


Een vrouw vroeg eens aan Herzberg: ‘Meneer Herzberg, wat moeten wij doen om te voorkomen dat onze kinderen weer slachtoffer (van misdadige politieke systemen, MWV) worden.’ Zijn antwoord: ‘Dat is het probleem niet, mevrouw. Het probleem is hoe wij kunnen voorkomen dat onze kinderen beulen worden’ (241). Zijn leven lang was Herzberg bezig met de vragen van het kwaad, de wraak, de liefde, de haat, de schuld. Hij weigerde te geloven dat de Duitsers, die de oorlogs- en vernietigingmachine gaande hielden in de Tweede Wereldoorlog, pure slechteriken waren, een uitzonderlijk soort mensen, een zeldzaam criminele bende. Zeker, er waren pure sadisten bij. Maar Herzberg zei: ‘De ernst van de Duitse zaak, van het nationaal-socialisme, was dat we niet te maken hadden met criminelen, maar met normale mensen’ (292). In zijn boek Amor Fati heeft hij de beulen van Bergen Belsen als mensen van alledag neergezet. Deze kijk op de nationaal-socialisten leverde Herzberg heftige reactie op, met name ook van joodse zijde. Als de Duitser van Bergen Belsen een gewoon mens is dan kan iedereen die Duitser zijn. En dat was Herzberg overtuiging en daarom ook zijn antwoord aan die mevrouw.


Op vele pagina’s komt de vraag aan de orde hoe het kwaad tegen de Joden zich zo gruwelijk heeft kunnen manifesteren in het christelijke Europa. Voor Herzberg was de Jodenvervolging het ultieme gevecht tussen monotheïsme en heidendom. Op pag. 248 lezen we: ‘De mensen ... althans de mensen in Europa en Amerika, hebben het monotheïsme aanvaard, niet in de vorm van het jodendom, maar in de vorm van het christendom. Het monotheïsme van de westerse mens betekent echter niet dat hij de heiden in zichzelf heeft gedood. Dat kan hij niet. Het heidendom leeft voort ‘in de kerker der menselijke ziel’. De mens is diep in zijn hart heiden gebleven en haat wie hem gebonden heeft. ‘En wie heeft hem gebonden? De Jood!’ Natuurlijk, dat zag hij heel goed in, was het niet de ‘jood van Mozes, van de aartsvaders’ die de westerse wereld aan het monotheïsme onderwierp. Dat deed Christus. Maar Christus was een jood en de christenen zullen de joden nooit vergeven dat zij de Christus hebben voortgebracht.’ Volgens Herzberg is antisemitisme van christelijke zijde niet terug te voeren tot de kruisiging van Jezus, maar tot zijn geboorte. De ‘heidenen’ kunnen het niet hebben dat Jezus van geboorte een Jood was. En steeds weer wint de heiden het van de christen. Hij schreef er in 1934 een artikel over ‘Tussen kruis en hakenkruis’; en ook later is hij er vaak op terug gekomen. In de Duitse jodenhaat zag Herzberg het verzet van de heidense mens, die afrekening wil houden met de Tien Geboden en het geweten (646).


Herzberg hield van polemiek. Het liefst met rabbijnen, met wie hij dan ook regelmatig in de clinch lag. En ook schuwde hij het niet met bijna heel joods Nederland overhoop te liggen, bijvoorbeeld over ‘de drie van Breda’ (Duitse oorlogsmisdadigers, die na de oorlog vele tientallen jaren in Breda hun levenslange straf moesten uitzitten). Herzberg vond dat ze met een schop onder hun achterste de grens met Duitsland moesten worden overgezet. Maar daar was joods Nederland het in het geheel niet mee eens, en zo dachten ook vele niet-joodse Nederlanders erover. Maar dat weerhield Herzberg er niet van luid en duidelijk zijn mening in de media naar voren te brengen. Overigens kwam ook hier in zijn leven de (moet je zeggen: begrijpelijke?) inconsequentie naar voren, want toen één van de drie van Breda de grens naar Duitsland overging was Herzberg in verwarring. Zijn gevoelens kwamen in botsing met de stellige mening die hij altijd had verdedigd. Hij erkende dat. En misschien is dat wel eigen aan de wijze. Zo iemand is niet alleen heel scherp van verstand, maar ook heel eerlijk van gevoelen. Herzberg kende die botsingen in zijn leven en hij schaamde zich er niet voor. Van zichzelf zei hij dat hij geen gelovige was en ook geen ongelovige. ‘Ik ben een ongelovige die weet dat er een God is.’


In het boek kunnen we verder uitgebreid lezen hoe Herzberg de periode van de Tweede Wereldoorlog is doorgekomen en hoe die oorlog zijn verdere leven mede heeft bepaald.


Arie Kuiper moet er zeer veel tijd en energie ingestoken hebben om zo’n compleet beeld van Herzberg neer te zetten. Naar mijn mening is hij erin geslaagd Abel Herzberg heel dicht bij de lezers te brengen. Prachtig is de betrokkenheid en distantie die Kuiper zelf aan de dag legt, bijvoorbeeld als hij schrijft over de schrijverstrots van Herzberg: ‘Hij was als alle schrijvers, hij kon niet genoeg geprezen worden, en hoe meer hij werd geprezen, hoe harder hij riep dat het allemaal niets voorstelde, om vervolgens in woede te ontsteken als een recensent de neiging vertoonde het daarmee eens te zijn’ (111).


Een wijze ging voorbij. Zijn gedachtenis is gebleven.

M.W. Vrijhof
Vrede over Israël jrg. 43 nr. 3 (juni 1999)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel