Joods leven aan de Merwede

enkele aspecten van het joodse leven in Sliedrecht, Hardinxveld en Giessendam

Feest voor Sliedrechts joden

Het was een warme zomerdag, 26 augustus 1870. Het was een hele drukte in het kleine synagogegebouw van de joodse gemeente Sliedrecht, Giessendam en Hardinxveld. Het gebouwtje aan de Sliedrechtse Rivierdijk, vlak tegen Giessendam, was deze vrijdag vol met gemeenteleden en veel genodigden. De synagoge zag er feestelijk uit. De slagers en marskramers van de Alblasserwaards-joodse geslachten Van Hechten, De Vries en Den Hartog, die de kern van de kleine joodse gemeente uitmaakten, vierden met al die genodigden de 25e verjaardag van hun eigen synagoge. Om drie uur begint de speciale dienst ter ere van dit blijde feest en draagt de voorzanger twee psalmen voor. Dan verschijnt de eerbiedwaardige gestalte van Levi Godschalk Wanefried voorin het kleine sjoeltje, en velen moeten terugdenken aan de inwijding van het gebouwtje, in 1845, toen hij ook een rede hield. Wanefried was vroeger voorzanger van de joodse gemeente Dordrecht, maar was nu inmiddels verhuisd naar Den Haag, en iedereen was blij dat het gelukt was om hem voor deze dienst naar Sliedrecht te halen. In zijn derasja (preek) vroeg Wanefried aandacht voor een gedeelte uit Dewariem, Deuteronomium 12, het hoofdstuk dat aldus begint: ‘Elè hachoekiem wèhamisjpatiem asjèr tisjmeroen la’asot ba’arets asjèr natan HASJEM élohé awotècha lecha lerisjta kol-hajamiem asjèr-atèm chajiem al-ha’adama’. In de vertaling van wijlen opperrabbijn A.S. Onderwijzer: ‘Dit zijn de instellingen en de rechten, die gij zult in acht nemen na te komen in het land, dat de Eeuwige, de God uwer voorouders, u geeft om in bezit te nemen, al de dagen, die gij zult leven op den aardbodem.’ En vanuit de kleine synagoge in het Hollandse polderland gaan onze gedachten terug naar het begin.

Van Babylonië tot Sliedrecht

Want hoe komt het dat van dat oude volk van Israël ook mensen in de Alblasserwaardse dijkdorpen Sliedrecht, Hardinxveld en Giessendam zijn komen te wonen? Al sinds de Babylonische ballingschap, die u ongetwijfeld wel van de bijbelverhalen zult kennen, woonden er joden buiten het land Israël. Door de verwoesting van de Tempel in het jaar 70 na Chr. werd deze verstrooiing van het volk alleen maar erger.

Talloze joden kwamen in de eerste eeuw ook in Europa te wonen, en in de loop van de vroege Middeleeuwen vestigen zich kleine groepjes joden door geheel Europa. Vooral in de Franse en Duitse steden waren deze, veelal kleine gemeenschappen te vinden. En met zich mee droegen zij de woorden van God, die via Mozes aan het volk waren toevertrouwd.

Doordat de joden over de hele wereld zich vastklemden aan de geboden van God bleef de eenheid van het volk bewaard. Belangrijk was hierbij dat men de bijbel altijd in het hebreeuws is blijven lezen, ook al woonde men al honderden jaren in Frankrijk of Duitsland of de Nederlanden. Hierdoor konden joden uit Bagdad contact onderhouden met bijvoorbeeld de joden in Reims, en zo kwam het ook dat het volk niet al te zeer uit elkaar dreef.

Ook in de Nederlandse gewesten zijn er in de Middeleeuwen enkele kleine joodse vestigingen. De eigenlijke komst van de joden in de Nederlandse Republiek vindt echter pas in de 17e eeuw plaats, als de joden in Spanje en Portugal de keus krijgen tussen doop of dood. Velen vluchten dan en vinden in de jonge Nederlandse Republiek een veilig heenkomen. De joden uit Duitsland en Polen horen ook van de Nederlandse tolerantie, en weggedreven door het antisemitisme en de hardnekkige Dertigjarige Oorlog, vinden ook zij een nieuwe woonplaats in Nederland. Veelal werd dit onze hoofdstad Amsterdam.

Aan het einde van de 15e eeuw zijn er de eerste sporen van joods leven in Hardinxveld. Regelmatig zag de bevolking van Hardinxveld heer Arent de Jeude opduiken; vaak bleef hij dan enige dagen in het dorp, waarna hij weer vertrok naar slot Loevestein. Heer Arent was afkomstig uit een oude familie, van wie de voorvader een Keulense jood was, die zich tot het christendom had bekeerd. Na de bekering waren al spoedig nazaten komen te wonen in Tiel, waar zij tot de lagere adel gingen behoren. Het was ook in deze tijd dat zij de heerlijkheid Hardinxveld als hun bezit verwierven. Hardinxveld was hun enige heerlijkheid en zij voelden zich dan ook erg verantwoordelijk voor hun bezit. Naast de kerk van Boven-Hardinxveld stond het familiehuis, dat vaak verhuurd werd en in 1562 werd verkocht. Diverse familieleden waren betrokken bij het Hardinxveldse leven; zo was de schout Bruijsten Dierckszoon de Jeude een bastaardneef van de heer. Heer Arent zelf was een druk bezet man. Hij was namelijk ook de slotvoogd van het kasteel Loevestein en daarnaast had hij nog een huis in Gorcum. Erg goed liep het niet af met heer Arent, want in de tumultueuze tijden van de tachtigjarige oorlog werd hij op 9 december 1570 bij de verovering van Loevestein vermoord door de als monnik vermomde geuzenaanvoerder Herman de Ruiter. In zijn eigen dorp Hardinxveld werd hij ten grave gedragen.

Dan is het weer tijden stil in die drie rustige Alblasserwaardse dorpen aan de Merwede. Pas in de tweede helft van de 18e eeuw komen er weer joden in deze omgeving wonen. In Duitsland ging het namelijk niet goed, de economie draaide slecht en het antisemitisme was hevig. Veel joden trokken naar Holland en twee van die families komen in onze streken terecht, waar zij lang zullen blijven wonen. Het zijn de families De Vries en Van Hechten, die al heel snel door allerlei huwelijken innig met elkaar verbonden waren. Alle mannen van deze joodse families waren slager of marskramer, en heel wat christelijke mensen uit deze omgeving moeten dan ook kosjer vlees hebben gegeten!

Een eigen synagoge

Samen met de joden uit Sliedrecht gingen de Giessendamse en Hardinxveldse Israëlieten, zoals ze toen werden genoemd, synagogediensten houden. Dan wordt er een gedeelte uit de Tora gelezen, een stuk uit de Profeten, en er wordt gebeden. Eerst waren de diensten bij een van de leden thuis, later in een oude wolspinnerij, maar vanaf 1845 in een echte, eigen synagoge. De kleine gemeente - het waren nu zo’n 50 mensen - was nu al behoorlijk ingeburgerd, en de leden waren echte Sliedrechters, Giessendammers en Hardinxvelders geworden. Ze spraken net zo Alblasserwaards als hun buurman, hoewel er soms wel wat joodse woorden doorgegooid werden. Maar het was niet altijd pais en vree in de gemeente. De Hardinxveldse joden hoorden eerst eigenlijk bij de joodse gemeente van Gorcum, maar om daar naar de synagoge te gaan moest men een heel eind lopen, heel wat meer dan op sjabbat mocht. Vaak gingen de Hardinxvelders dan gewoon in Sliedrecht naar de synagoge. Maar de Gorcummers wilden graag dat de mensen uit Hardinxveld bij hun gemeente behoorden, want dan betaalden ze ook hun contributie aan Gorcum. Omdat ze zo met de Sliedrechtse synagoge verbonden waren werd echter ook aan die gemeente contributie betaald door de Hardinxveldse joden. Toen kwamen echter de moeilijkheden. In 1838 verhuisde een gezin uit Giessendam een paar huizen verderop, zodat ze in Hardinxveld kwamen te wonen. Dit gezin stookte de andere vier Hardinxveldse joodse gezinnen op om niet langer contributie te betalen aan Sliedrecht. De kerkmeester Hijman de Vries, die in Giessendam woonde, kwam hiertegen in het geweer en wilde dat nu voor eens en altijd de Hardinxvelders officieel bij de joodse gemeente Sliedrecht gingen horen. In zijn eigen woorden: ‘Zulks Alleen is in staat, om de Goede Zaak te kunnen handhaven, de Kerk, een Pronkstuk, een voorbeeld van de stigtelijke Godsdienst, die er in uitgeoeffend word, in stand te houden’. Uiteraard werden de Gorcummers hier erg boos over, maar uiteindelijk hielp het allemaal niets en mochten de Hardinxveldse joden officieel bij de Sliedrechtse synagoge horen.

Vlak tegen Giessendam aan staat op de Sliedrechtse Rivierdijk de synagoge, die in 1845 werd gebouwd. Hij werd daar neergezet, omdat zo ook de joden uit Giessendam en Hardinxveld naar de synagoge konden zonder de Tora te overtreden, die lange voetreizen op sjabbat verbiedt. De synagoge bestond, zoals ieder dijkhuis, uit een boven- en een benedenhuis. In het bovenhuis was de synagoge; het onderhuis was bedoeld als woning voor de rebbe. Aan de achterkant van het gebouwtje was een klein mikwe gebouwd, een ritueel bad. Het is nu een echte joodse gemeente geworden; de weinige voorzieningen die dit stukje Alblasserwaard zelf niet had werden samen met Dordrecht gedaan. Zo werden de Hardinxveldse en Giessendamse jongetjes in het verbond opgenomen door een moheel (besnijder) uit Dordrecht. Een eigen begraafplaats had de gemeente evenmin, vandaar dat de doden te Dordrecht werden begraven.

Van 19e-eeuwse bloei en fin-de-siècle-verval

In de tweede helft van de 19e eeuw ging het goed met de gemeente. Zo’n 80 mensen waren lid, die verspreid over de drie dorpen woonden. Niet alleen allerlei mensen van de families De Vries, maar ook een familie met de echt Giessendamse naam Van der Giessen komen we dan tegen. Inmiddels heeft dan ook de bekende familie Den Hartog zijn opwachting gemaakt in de gemeente. Al langer woonde deze familie in de streek, maar pas vanaf 1833 raakte men verbonden met de joodse gemeente Sliedrecht.

Inmiddels was het joodse leven streng gestructureerd. De Hoofdcommissie tot de Zaken der Israëlieten werd het belangrijkste orgaan en vertegenwoordigde de joodse gemeenschap bij de overheid. Daarnaast kreeg de Hoofdcommissie van overheidswege de verantwoordelijkheid voor het reilen en zeilen in de joodse gemeenten. Heel Nederland werd onderverdeeld in ressorten, waar weer een hoofdsynagoge aan het hoofd stond. Onder de hoofdsynagogen ressorteerden de grotere joodse gemeenten als ringsynagogen, terwijl de kleinste gemeenten ‘bijkerk’ genoemd werden. Zo was Sliedrecht bijkerk van de ringsynagoge Dordrecht en waren deze beide gemeenten weer verantwoording verschuldigd aan de hoofdsynagoge Rotterdam. De rabbijn van de hoofdsynagoge was tevens de opperrabbijn van het hele ressort en hij had de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het hele religieuze bedrijf in zijn regio.

Even voor de eeuwwisseling zette het verval van de gemeente in. Verschillende gezinnen vertrokken naar de grotere plaatsen. Zo waren er rond 1913 nog slechts vijf kinderen in de kehilla (gemeente) te vinden. Het vervullen van de wetten werd minder vanzelfsprekend en joden die van elders kwamen werden niet meer automatisch lid van de joodse gemeente. Het slinkende aantal mannen zorgde ervoor dat er in 1920 geen minjan (het vereiste lid quorum van tien mannen) meer kon worden gemaakt, zodat de sjoeldiensten vervielen. Voor het vervullen van hun religieuze plichten moesten de Sliedrechters toen naar Dordrecht.

Pater Iudaeorum: Jacob de Vries

Een hele bekende joodse Giessendammer is rond de eeuwwisseling Jacob de Vries. Toen de laatste rabbijn van de gemeente, Hildesheim, vertrok nam hij zoveel mogelijk van diens taken over en leidde op een geroutineerde wijze de diensten. Na zijn overlijden in 1906 werd in een joodse krant een stukje over hem geschreven: ‘Op sjabbat ha-gadol verspreidde zich de treurmare Jacob de Vries van Giessendam is vannacht plotseling overleden. Ieder was verslagen; men meende, dat hij van zijn ziekte reeds herstellende was en nu onverwacht die ontzettende tijding. Overal bij geloofsgenoten en andersdenkenden tot ver buiten de grenzen onzer kleine gemeente werd het bericht met diepe droefenis vernomen. Geen wonder; Jac. de Vries was bij ieder, die hem kende, geacht en bemind, om zijn eerlijkheid en deugd, zijn oprechte godsvrucht en welwillende naastenliefde. Vooral onze kleine Joodsche gemeente heeft door zijn dood een onherstelbaar verlies geleden. Hij was niet slechts haar nauwgezette penningmeester, maar vooral voor onzen kerkdienst was geen moeite hem te groot, geen opoffering te zwaar. Geheel belangeloos en met liefdevolle toewijding fungeerde hij in de laatste jaren als chazzan op onverbeterlijke wijze. Het was zijn hoogst genot, voor den godsdienst te kunnen werkzaam zijn, op een of andere wijze tora te beoefenen en vooral zijn eenigen zoon tot een goed Jehoedie en waardig opvolger te leiden. Mogen de treurende familieleden troost vinden in den goeden naam, dien de overledene zich overal mocht verwerven.’

Integratie in de Sliedrechtse samenleving

De joodse gemeente was erg klein, zodat van een verzuilde gemeenschap geen sprake kon zijn. Hoewel de gemeente haar chewres (verenigingen) heeft gehad, participeerden de Sliedrechtse joden volledig in de zgn. algemene verenigingen. Als voorbeeld kan de familie Den Hartog dienen, die halverwege de 19e eeuw in Sliedrecht neerstreek. In de tweede fase van de geschiedenis van de kille heeft deze familie een sterk stempel gedrukt op de gemeente.

Zowel Hartog als Simon (Siem) den Hartog treffen we meermalen aan. Zo waren beide actief binnen de Sliedrechtse voetbalclub, maar ook hebben zij de liberalen vertegenwoordigd in de gemeenteraad. Siem schopte het hierbij tot loco-burgemeester van het dijkdorp! Hij had het tevens gebracht tot voorzitter van de Sliedrechtse Middenstandsvereniging en bestuurslid van de Oranjevereniging. Ook was ‘Hartog de jood’ (zoals Siem door de bevolking werd genoemd) nog mede-oprichter van ‘de ziekenhuishulp’.

Integratie moet altijd van twee kanten komen. Ook de bereidwilligheid van de plaatselijke bevolking om een minderheidsgroep te aanvaarden, maakt deel uit van het integratieproces. Dat dit in Sliedrecht het geval was blijkt wel uit het feit dat in 1891, toen er hevige pogroms woedden in Rusland, een inzamelingsactie onder de bevolking werd gehouden waarbij de jood E. de Vries samenwerkte met enkele niet-joden. Dit alles met ‘welwillende toestemming van Heeren Burgemeester en Wethouders’. Er werd een bedrag van f 265,75 opgehaald.

De Sjoah

Onvermijdelijk in iedere beschrijving van een joodse gemeente is het tragische einde: de moord op de joodse inwoners, die jarenlang meeleefden met het wel en wee van de plaatselijke bevolking. De Duitse bezetter maakte een einde aan het joodse leven en aan het leven van de joden.

Een vluchtpoging van de familie Kleinkramer werd verijdeld, daarop volgde arrestatie en deportatie. De rol van burgemeester Popping in dezen was niet erg verheffend. Het gezin kwam om in Auschwitz en Seibersdorf. In de zaak van Siem den Hartog kwam een NSB’er als Verwalter. Zowel het gezin van Siem als dat van Hartog kwam om in Auschwitz. Alleen Siems dochter Ro wist door onder te duiken de oorlog door te komen en ging, na tot 1962 de ouderlijke zaak voortgezet te hebben, naar Israël, waar zij vorig jaar is overleden. Niet alleen de Sliedrechtse, maar ook de Hardinxveldse joden ondergingen het gruwelijke lot; slager Barend Meiboom werd als laatste eind 1942 weggevoerd. Geen van de Sliedrechtse joden keerde terug uit de nazi-kampen. Joods leven was niet meer mogelijk, de sjoel werd verkocht en de kille werd definitief opgeheven. Zo kwam er een einde aan een kleine kille in de Alblasserwaard, die heel wat problemen heeft doorstaan, maar te gronde ging door zelf tot Probleem verklaard te worden.


Sinds kort is de synagoge weer volop in de belangstelling. Het was de bedoeling dat deze door de dijkverzwaring het veld zou moeten ruimen. De stichting ‘De Dijksynagoge’ heeft echter ervoor gezorgd dat het gebouw bewaard is gebleven. Omdat de dijkverzwaring gewoon door moet gaan, wordt het eerst afgebroken en zal het daarna weer opgebouwd worden. Daarna zal het een herdenkingscentrum worden, met een expositieruimte, zodat we nooit zullen vergeten dat van dat oude volk Israël ook mensen in Hardinxveld, Giessendam en Sliedrecht hebben gewoond, totdat de duistere wolken van het nazi-regime voor altijd een einde maakte aan het leven van die kleine joodse gemeenschap.

drs. Bart Wallet
Vrede over Israël jrg. 43 nr. 2 (apr. 1999)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel