Hier ziet u hoe de pagina er ongeveer uit komt te zien als u die afdrukt.
Plaatjes en enkele andere elementen worden niet weergegeven.
Dit gedeelte (met rode achtergrond) wordt niet geprint.
De uiteindelijke afdruk kan een andere regellengte hebben.


normale weergave

print deze pagina


Anti-joodse preken uit een gouden mond

Anti-joodse preken uit een gouden mond

Aangezien jullie de Christus hebben vermoord, aangezien jullie tegen de Meester jullie handen hebben uitgestrekt, aangezien jullie Zijn kostbaar bloed hebben vergoten, daarom bestaat er voor jullie geen herstel, vergiffenis of verdediging meer.

Deze woorden kwamen uit de mond van een beroemd kanselprediker uit de vierde eeuw, namelijk Johannes, die vanwege zijn begaafdheid de bijnaam Chrysostomos, oftewel Goudenmond, kreeg. Deze antiocheense bisschop was de eerste - althans voor zover men kan nagaan - die het lugubere woord Gods-moord gebruikte om aan te geven wat de Joden met Jezus hebben gedaan.


Er zijn van Johannes Chrysostomos acht preken uit de jaren 386 en 387 bewaard gebleven waarin hij zijn gemeente te Antiochië op het hart bindt toch vooral geen kontakt met de Joden te zoeken. Deze preken zijn berucht geworden om hun scherpe bewoordingen ten aanzien van de Joden. Geen enkele kerkvader is zó scherp geweest!


Het volgende, wat lange citaat geeft daar een goede indruk van:

Redeloze dieren, wanneer zij van een overvloedige ruif genieten en zeer vlezig worden, worden lastiger en onhandelbaar en dulden juk noch teugels, noch de hand van een menner. Zo ook de natie der Joden: doordat zij via dronkenschap en viezigheid in het uiterste kwaad geraakt zijn, zijn zij springerig geworden en hebben zij het juk van Christus niet aangenomen, noch de ploeg van Zijn leer getrokken (...)
Dergelijke redeloze dieren worden, omdat zij niet geschikt zijn om te werken, geschikt voor de slacht. Dat hebben die Joden ook moeten meemaken: omdat zij zich onbruikbaar voor de arbeid betoonden, zijn zij voor de slacht geschikt geworden (...) Ik weet dat velen eerbied hebben voor de Joden en hun levenswijze thans voor eerbiedwaardig houden. Daarom haast ik mij dit verderfelijke vooroordeel met wortel en tak uit te rukken. Ik heb gezegd dat de synagoge erin niets beter voor staat dan het theater (...) Inderdaad, de synagoge is niet alleen een bordeel en een theater, maar ook een hol voor rovers en een onderkomen voor wilde dieren (...) En niet alleen van wilde dieren, maar zelfs van onreine wilde dieren!


Een derde voorbeeld: Chrysostomos waarschuwt zijn gemeenteleden om naar joodse artsen te gaan:

Als iemand met het voorwendsel aankomt en je vertelt: de Joden beloven mij te genezen en daarom ga ik naar hen toe, laat je dan informeren over hun kwakzalverij, hun bezweringen en toverformules. Want niet anders dan zo beoefenen zij de medische praktijk; echt genezen doen zij niet. Doch zelfs als zij je werkelijk zouden genezen, is het toch beter te sterven dan naar Gods vijanden te snellen om zo te worden genezen. Immers wat baat herstel van het lichaam wanneer de ziel te gronde gaat?


Tenslotte een wel zeer scherpe uitval:

Ik haat de Joden daarom, dat zij, hoewel zij de wet hebben, deze schenden en zo simpele lieden proberen te lokken.


De huidige lezer schrikt van deze woorden. Na twintig eeuwen en vooral na de laatste wereldoorlog hebben we grote moeite met uitdrukkingen als: geschikt voor de slacht en ik haat de Joden.


Nu is de verhouding tussen kerk en synagoge altijd bijzonder moeizaam geweest. Wat dat betreft staan de preken van Chrysostomos niet op zichzelf. In de vierde eeuw waren Joden en christenen allang uit elkaar gegroeid. Dat proces was al begonnen in de periode waar het Nieuwe Testament over schrijft.

We lezen dat de eerste christenen Joden waren te Jeruzalem en dat zij opgingen naar de tempel op de vaste gebedstijden (Hand. 3:1). Deze joodse christenen stonden in de gunst van heel het volk (Hand. 2:47). Maar in Handelingen lezen we ook van het toenemend verzet van de joodse geestelijke leiders.

Het evangelie van Johannes vermeldt de maatregel dat Joden die Jezus als de Messias beleden, buiten de synagoge werden geworpen (Joh. 9:22 en 12:42).

De Openbaring van Jezus Christus aan Johannes noemt de lastering van degenen die zeggen dat zij Joden zijn, maar ze zijn het niet, doch een synagoge des satans (2:9 en 3:9).

Paulus ontmoette tijdens zijn verkondiging dat Jezus de Messias is veel tegenstand van de Joden. Dat brengt hem in 1 Thess. 2:16 tot de uitspraak, dat de Joden Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan en hem verhinderen te spreken tot de heidenen tot hun behoud, waardoor zij de maat van hun zonden volmaken. Ja, de toorn is over hen gekomen tot het einde.


Er wordt wel beweerd dat bovengenoemde nieuwtestamentische uit­spraken antisemitisch zijn. Dat lijkt me pertinent onjuist. Het gaat in heel het Nieuwe Testament om de waarheid, het waarheidsgeding betreffende Jezus Christus, de Zoon van God, de Messias van Israël en de volken. Het gaat om het al dan niet aanvaarden van Zijn leven en werk als een genade­geschenk van Israëls God. Dat heeft niets met antisemitisme te maken of welke ondeugdelijke rassentheorie ook.

Na twintig eeuwen kunnen we ons als christenen wél de vraag stellen of de kerk altijd zo verstandig met teksten als de boven aangehaalde is om­gegaan. Denk bijvoorbeeld aan de meest bekende: Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!

Is de kerk altijd wel zo wijs en liefdevol met het evangelie aangaande Jezus Christus omgegaan? Vooral wat betreft haar presentatie daarvan naar de Joden toe?


We hebben helaas een eeuwenlange traditie van verguizing en erger achter de rug. In de rij der eeuwen staat ook het schrille spreken van Chrysosto­mos. Zijn invloed reikt tot vandaag toe, namelijk doordat de negatieve houding van de Grieks-Orthodoxe kerk ten aanzien van de Joden mede aan zijn in ere gehouden preken te wijten is.


Natuurlijk hebben we de man en zijn uitspraken te bezien in het licht van zijn tijd.


Het bovenstaande kunnen we ter verduidelijking en ter verdediging aanvoeren. Maar we hebben toch ook het volgende te bedenken.


Een tweede punt van kritiek betreft het feit dat Chrysostomos weinig respekt toont voor de joodse traditie. Hij lijkt de joodse wortels van de kerk het liefst te willen negeren. Dat is verklaarbaar gezien zijn theologische kijk op de synagoge en gezien de aantrekkingskracht daarvan op zijn eigen gemeenteleden. Wij leven wat dat betreft in minder gespannen tijden, hoewel er ook vandaag onder christenen een overdreven hang naar het Jodendom is waar te nemen, die helaas vaak samenhangt met het verlies van de eigen christelijke identiteit.

Dit daargelaten lijkt het me de moeite waard om te leren van de visie van Joden op het Nieuwe Testament (trouwens ook op het Oude!). Het kan toch verrijkend zijn om te ontdekken hoe joods bepaalde woorden en gedachten zijn bedoeld? Het eigen getuigenis van het Nieuwe Testament aangaande Jezus Christus blijft daarbij onze norm.


Een derde punt van kritiek. Het lijkt me toe dat we de woorden: Ik haat de Joden als een emotionele uitval hebben te beschouwen van een vurig prediker. Deze uitglijder is echter helaas ook op schrift gesteld. Chrysostomos had natuurlijk het recht om het grondig oneens te zijn met de joodse godsdienstige praktijken, maar waar is in zo’n uitspraak nog de liefde en de ootmoed van Christus te merken? Christus heeft toch nooit het joodse volk gehaat? Zijn vurige volgeling is hier niet ter navolging!


Het is historisch onjuist Chrysostomos verantwoordelijk te stellen voor de slachting van de Joden in onze eeuw, maar zijn antipathieke uitspraken hebben de gevoelens der christenheid ten aanzien van de Joden helaas niet positief beïnvloed. Het is meer dan jammer dat te moeten constateren. Laat het de kerk toch altijd blijven gaan om de liefde van God in Jezus Christus, die voor het joodse volk en de andere volken juist tot redding verschenen is.

H.D. Rietveld
Vrede over Israël jrg. 36 nr. 3 (juni 1992)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel