Jodenzending in historisch perspectief (1)

Beladen getuigenis


Hoe betrokken is een christen op het zielenheil van een Jood? Na eeuwen van onverschilligheid en wreedheid vindt er in de negentiende eeuw een grote verandering plaats. Honderden zendelingen gaan aan de slag onder het Joodse volk. De gewenste vrucht blijft echter uit.


Het werk van het Centrum voor Israëlstudies wordt getypeerd met drie kernwoorden: luisteren, dienen en getuigen. In een serie artikelen ga ik in op de historie, theorie en praktijk van het getuigen onder het Joodse volk.

In deze eerste aflevering schets ik de relatie jodendom-christendom van de eerste eeuw tot en met de Tweede Wereldoorlog. Kennis van deze 2000 jaar lange geschiedenis van Joods-christelijke relaties is van belang om de verschillende posities te kunnen verklaren die worden ingenomen als het gaat om het onderwerp getuigen onder het Joodse volk.

Familieruzie

Aanvankelijk is het geloof in de Jood Jezus Christus moeilijk los te denken van het jodendom. De meerderheid van Jezus’ eerste volgelingen is Jood. Voor hen geldt dat hun geloof in Jezus niet automatisch betekent dat ze afstand nemen van het jodendom en van veel Joodse gebruiken (zie bijv. Hand. 3:1, 18:18 en 18:21).

De daadwerkelijke scheiding tussen jodendom en christendom — een familieruzie — voltrekt zich pas in de periode tussen de Eerste en Tweede Joodse Opstand (70-135 na Chr.). Theologische conflicten, de positie van messiaanse Joden tijdens de Joodse Opstanden, de groeiende invloed van niet-Joodse gelovigen in Jezus en de vervloeking van de ketters (‘minim’) in het dagelijkse Amida-gebed veroorzaken de definitieve scheiding tussen de ‘broeders van hetzelfde huis’: Joden en christenen.

Vervolging

Met de promotie van het christendom tot staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk in het jaar 380 wordt de bestaande scheiding herbevestigd en begint een periode van stelsel­matige onderdrukking van Joden door christenen.

Christenen hebben het Joodse volk eeuwenlang zwaar vervolgd. De drogreden dat dé Joden Christus zouden hebben vermoord en daarom door God zijn verstoten, is voor veel christenen voldoende reden om Joden uit te sluiten, te intimideren en zelfs te vermoor­den. Vele duizenden Joden verliezen bijvoorbeeld hun levens tijdens de kruistochten en de repeterende pogroms in Oost-Europa.

Droevig dieptepunt vormt de Sjoa. Ruim zes miljoen Joden worden systematisch vermoord om hun Jood-zijn. Het ‘christelijke’ Duitsland (en Europa) laat zich van zijn meest demonische kant kennen.

Deze genocide is niet alleen het resultaat van een verwerpelijke rassenleer. Ook theologen hebben bloed aan hun handen. Dubieuze theologische overwegingen legitimeren deze wandaad.

De meest verspreide theologische opvatting die de christelijke suprematie legitimeert, is de vervangings- of substitutietheorie. Volgens deze opvatting heeft de kerk de plaats ingenomen van het Joodse volk. De kerk zou daarmee de rechtmatige eigenaar zijn geworden van Gods verbondsbeloften — Gods verbondswraak wordt in dit kader vaak verzwegen.

Piëtistische predikers

Het is opvallend dat gedurende vele eeuwen kerkgeschiedenis het Joodse volk het Evangelie vaak is onthouden. Eeuwenlang is er geen sprake van noemenswaardige evangelieverkondiging onder Joden.

Ook hieraan ligt een theologische motivatie ten grondslag. Het Joodse volk zou voor God hebben afgedaan. Er is voor een Jood gewoonweg geen hoop meer. Waarom zou je dan energie steken in evangelieverkondiging onder Joden?

Als gevolg van deze idee wordt de Joods-christelijke relatie eeuwenlang vooral getekend door vijandelijkheid.

Pas in de achttiende en negentiende eeuw begint dit te veranderen. De aanzet hiervoor wordt gegeven door een reeks piëtistische predikers. Te denken valt bijvoorbeeld aan theologen als Charles Simeon (1759-1836), Robert Murray M’Cheyne (1813-1843), Andrew Bonar (1810-1892) en Charles Haddon Spurgeon (1834-1892). Zij bekritiseren de vervangingstheologie en krijgen oog voor onvervulde beloften van God aan het Joodse volk.

Premillennialisme

De opkomst van de leer van het premillennialisme in de negentiende eeuw betekent een extra impuls voor Jodenzending. De gedachte van het premillennialisme houdt in dat Jezus fysiek terugkeert naar de aarde voordat het Duizendjarig Vrederijk aanbreekt. Voor die tijd zouden de Joden massaal tot geloof komen.

Een resultaat van deze theologische heroriëntatie is de oprichting van genoot­schappen die zich richten op zending onder Joden. Veel van deze organisaties promoten niet alleen de zending onder Joden, maar tonen zich ook voorstanders van een terugkeer van de Joden naar het Heilige Land. Iets wat past in het eschatologische scenario dat door veel van deze zendingsorganisaties wordt aangehangen.

Jodenzending

Groot-Brittannië geldt als bakermat van de Jodenzending. Een van de toonaangevendste zendingsgenootschappen is de London Society for Promoting Christianity amongst the Jews. Aan het begin van de twintigste eeuw heeft deze stichting 200 zendelingen in dienst, verspreid over 52 posten.

De aard van de christelijke missionaire activiteiten onder Joden is divers. Behalve dat men aan (straat)prediking doet, verspreidt men bijvoorbeeld folders en boekjes in het Hebreeuws en Jiddisch. Anderen — vaak waren dit messiaanse Joden — gaan actief in debat met volksgenoten.

Vooral in Verenigde Staten en in het Heilige Land is ook het verlenen van diensten een beproefde zendingsmethode. Het is voor Joden mogelijk om bijvoorbeeld Engelse lessen te volgen, er worden kinderactiviteiten belegd en ook wordt er gratis of tegen een geringe vergoeding medische zorg geleverd. In sommige gevallen is het ontvangen van een evangelisatiefolder inbegrepen bij de zorg.

Nog steeds zijn er in Israël tal van plaatsen die herinneren aan deze manieren van Jodenzending. Zo verraadt een tekst op de gevel van de Anglican International School in Jeruzalem dat het gebouw oorspronkelijk dienstdeed als zendingshospitaal van de London Society for Promoting Christianity amongst the Jews.

Effectiviteit

Het enthousiasme voor Jodenzending resulteert erin dat in de negentiende eeuw en in de eerste helft van de twintigste eeuw Joden intensief worden ‘bewerkt’ door christelijke zendelingen. Vergeleken met andere volken is de hoeveelheid zendelingen per persoon bovengemiddeld hoog.

Tijdens de World Mission Conference in Edinburgh (1910) blijkt dat er op dat moment in totaal 95 genootschappen zijn die zich bezighouden met Jodenzending. Zij hebben 804 zendelingen in dienst.

De inspanningen van deze honderden zendelingen zijn niet vruchteloos. Tal van Joden belijden Jezus als de Messias en bekeren zich tot het christendom. Afgezet tegen de zendingsinzet is de vrucht echter uiterst gering, zeker als je het vergelijkt met de effectiviteit van het zendingswerk in bijvoorbeeld een land als Zuid-Korea.

Sterker nog, niet de christelijke zendingsijver, maar de Franse revolutie is verantwoor­delijk voor het grootste deel van de Joodse ‘bekeringen’ in de negentiende eeuw. In de nasleep van de Franse revolutie ontvangen Joden dezelfde rechten als andere burgers. Veel Joden laten zich vervolgens dopen. De christelijke doop vormt namelijk dé sleutel voor maatschappelijk succes.

“Heulen met de vijand”

Er zijn tal van redenen aan te dragen die helpen verklaren waarom het succes van de Jodenzending beperkt bleef. Een belangrijke oorzaak is historisch van aard. Belangstelling voor het christendom — laat staan een bekering — voelt voor een Jood als heulen met de vijand. Immers met kerkelijke toestemming zijn vele tienduizenden Joden koelbloedig vermoord.

Toch is die verklaring niet afdoende. Het onderwerp Jodenzending confronteert ook anno 2021 met een geheimenis. Een geheimenis waarvan Paulus — een teleurgestelde Jodenzendeling — in zijn Romeinenbrief een tipje van de sluier oplicht. Daarover later meer.

Drs. A. Groothedde werkt voor het Centrum voor Israëlstudies in Jeruzalem.

Dit artikel is de eerste aflevering in een serie artikelen over getuigen onder het Joodse volk.

drs. Albert Groothedde
Verbonden jrg. 65 nr. 4 (nov 2021)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden