De Christelijke Gereformeerde Kerken en hun contact met Israël

Kort historisch overzicht

Afgezien van de instelling van een deputaatschap in 1919, waarvan echter de werkzaamheden niet in de acta van de daarop volgende synoden terug te vinden zijn, ging men pas in 1931 zich duidelijk met Israël bezig houden.

De synode benoemde toen nieuwe ‘Deputaten voor Zending onder de Joden’, zoals de officiële naam luidde. Typerend voor de visie op Israël in die tijd is bij­voorbeeld een zinsnede uit een circulaire van deze deputaten aan de kerken­raden, die spreekt over ‘den Jood, die daar nog altijd henengaat onder het ont­zaggelijke vonnis, over zich en zijn zaad uitgeroepen.’


In 1939 verschijnt een eigen blaadje, Malak sjalom. De eerste zinnen uit het eerste nummer geven de bedoeling aan:

De Vrede-Bode. Ja, dat wil dit blaadje zijn. Inzonderheid voor u, gij zoon en dochter van Israël. Want met dit blaadje wenden wij ons tot u, zonen en dochteren Abrahams, om u een boodschap te brengen, en wel een boodschap des vredes.

Het werd aan alle bekende joodse adressen gezonden. Na drie jaar, dus midden in de bezettingstijd, moest de uitgave van dit kwartaalblaadje gestaakt worden. Over enige respons is niets bekend...


Na de oorlog is er onzekerheid over de te volgen koers. Men besefte dat de draad niet weer gewoon kon worden opgenomen. Daarvoor was er teveel gebeurd en gebeurde er nóg iets opzienbarends: de stichting van de staat Israël, die voor de Joden een stevig oriëntatiepunt voor hun identiteit betekende en onder christenen de verwachting aangaande Gods handelen, met Zijn volk in de eindtijd deed opleven. Theologisch en praktisch gaf dit aanleiding tot herziening van stand­punten.

Ds W. Kremer, de latere professor, had al eerder had gewezen op ‘de zeer bijzondere vragen en moeilijkheden, die met dit werk samenhangen’. Hij pleitte voor het aanzoeken en aanstellen van ‘een jonge predikant die zich inzake de jodenzending specialiseert, opdat hij verantwoord kan spreken’.

Maar er waren ook tegenstemmen, die opschorting of althans sterke beperking van het werk bepleitten, gelet op de weinige krachten waarover onze kerken tot dat doel beschikten. Deze mening is ook nu nog te horen, temeer daar tot op heden in ons werk geen spectaculaire bekeringen onder de Joden plaats hebben gevonden en er op doeltreffende besteding van kerkelijke gelden wordt gelet.

Activiteiten

Kandidaat M. Boertien wordt de eerste Chr. Geref. ‘predikant met daadwerkelijke arbeid onder Israël’, zoals de Synode van 1953 het noemt. Hij wordt verbonden aan de Jerusalem Kirche in Hamburg, een gemeente, die in de 19e eeuw was ontstaan uit het onder de Joden wervende werk van de Ierse Presbyterian Church. Het was Boertiens taak om contacten te leggen tussen de zwaar gehavende Joodse gemeenschap en de kerk als informatie- en opvangcentrum.

In de jaren ’54 en ’55 verschijnt het nieuws over dit Israëlwerk in enkele bijlagen van het officiële zendingsblad van onze kerken. In oktober 1955 komt er een eigen, nieuw blad: Vrede onder Israël.

In 1960 gaat Boertien naar Israël met als standplaats Jeruzalem. Hij wordt daar secretaris van de United Christian Council in Israël. In deze UCCI werkten verschillende protestantse kerken en zendingsorganisaties samen om, zoals het officieel werd omschreven: ‘het christelijk getuigenis in Israël te versterken en te streven naar grotere kracht en eenheid van de inheemse kerk’. Ook stond Boertien aan de wieg van de Ecumenical Theological Research Fraternity, waar nog steeds levendige ontmoetingen tussen Joden en christenen plaats vinden. Vanuit deze Fraternity stimuleerde Boertien de Student Christian Forum, waar men lezingen houdt voor studenten en andere belangstellenden om wegwijs te maken in de relaties tussen de kerken in Israël en hun contacten met Joden.

Verder ontstond door zijn initiatief de Jerusalem Rainbow Group, een platform voor Joodse en christelijke academici die op hun vakgebied te maken hebben met interreligieuze relaties. In deze groep staat nog steeds de studie van Tenach en Nieuwe Testament centraal.


Nadat Boertien in september 1967 repatrieerde als wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Amsterdam, werd de post in Israël bemand door ds W. van Dijk. Deze heeft door gezinsomstandigheden helaas maar ruim een jaar de bestaande contacten kunnen vasthouden (1967-1969).

Na een vacante periode van vier jaar vatte drs J.C.L. Boertjens in de stand­plaats Tel Aviv het Israëlwerk op (1973-1881). Aan de synode werd op grond van de ervaringen van Boertjens gerapporteerd

  1. dat de weerstanden van het Joodse volk tegen de kerk niet in één generatie verdwenen zijn
  2. dat er ook aandacht moet worden geschonken aan de inheemse christenheid
  3. dat er pastorale zorg nodig is voor hen die als verstrooide vrijwilligers onder Israëls bevolking werken

Over de moeiten die de Israëlwerker in de praktijk meemaakte in tegenstelling tot het toenmalige verwachtingspatroon van het thuisfront schreef ds. P. op den Velde van de zendende kerk te Zierikzee na een bezoek ter plaatse:

Er wordt wel eens smalend gezegd: ze zijn in Israël om te studeren (in plaats van om aan straatprediking of traktaatverspreiding te doen, HDR). Maar ik zou willen vragen: weet u andere mogelijkheden om kennis te bekomen van Israëls geestesleven? Er is nu eenmaal geen andere weg. En onze werkers zullen die weg moeten gaan. Hoeveel inspanning het ook kost. Opdat ze werkelijk met kennis van zaken met en tot Israël kunnen spreken over het Woord van God, dat wijs maakt tot zaligheid.


In 1985, na een vacature van vier jaar, volgt drs H.M. van der Vegt drs Boertjens op. Zijn standplaats is Jeruzalem en hij verblijft er tien jaar. Daarna is zijn opvolger, drs C.J. van den Boogert, van 1995-2000 in Jeruzalem woonachtig. Beide predikanten hebben op (inter-) kerkelijke en persoonlijke niveaus gewerkt. Op dit moment is de post in Jeruzalem vacant.


Aan het thuisfront deed zich een nieuwe ontwikkeling voor. Op 1 maart 2002 werd een samenwerkingsverband aangegaan met het Centrum voor Israël Studies. In dit CIS werken samen de Geref. Zendingsbond in de Ned. Hervormde Kerk, de Chr. Hogeschool Ede, (met name het Instituut voor Gemeenteopbouw en Theologie) en het Deputaatschap Kerk en Israël der Chr. Geref Kerken. De taken die men op zich heeft genomen omvatten o.m. het voorlichten van kerkleden d.m.v. lectuur, conferenties, seminars, het leggen van contacten met Messiasbelijdende Joden, het aangaan van een Joods-christelijke ontmoeting, en het rekruteren en begeleiden van een theoloog met standplaats in Israël.

Deze laatstgenoemde arbeid mocht resulteren in de uitzending van drs. C.J. Rodenburg, die door de Ned. Hervormde Synode werd beroepen tot predikant voor buitengewone werkzaamheden en op 5 oktober 2003 werd bevestigd als Israëlconsulent.


Samengevat heeft de arbeid vanuit onze kerken in Israël zich geconcentreerd op:

Het is duidelijk dat de praktische invulling van het werk sterk wordt bepaald door de persoonlijke interesse en dispositie van de werkers, alsook door de ontwikkelingen ter plaatse.


Als deputaten dragen we verantwoordelijkheid voor de begeleiding van onze Israëlwerker of bij vacature van deze post voor de werving hiervoor.

Eens per jaar houden we een bezinning weekend met onze Israëlwerker waarin een bepaald thema aan de orde wordt gesteld.

Daarnaast hebben we een voorlichtende functie naar onze kerkleden toe.

We geven, zoals gezegd, een eigen blad uit: Vrede over Israël, dat vijf keer per jaar verschijnt. Daarin worden allerlei theologisch/bezinnende, historische, culturele of actuele zaken aangesneden die met Israël en de verhouding Kerk en Israël te maken hebben.

Jaarlijks wordt een envelop gezonden naar alle predikanten met brochures of artikelen met Israël-onderwerpen als juistgenoemde.

Eveneens organiseerden wij seminars naar Israël voor geïnteresseerde gemeenteleden.

Bezinning

In 1953 overwoog de Synode dat de benaming van ons deputaatschap Zending onder de Joden een te belaste term was geworden. Als volk van Gods verbond kan Israël immers niet tot de heidenen gerekend worden die geen besef van de God van de Bijbel hebben. Besloten werd tot de naam Deputaatschap voor Evangelieverkondiging onder Israël. Hoewel het niet uit de acta is op te maken, heeft hierbij zeker de overweging meegespeeld dat de Kerk het Nieuwtestamentisch getuigenis aangaande Jezus als de Messias van en voor Israël nooit kan opgeven. De totstandkoming van dit besluit tekende ook duidelijk de verschillen in visie op Israël die er toen en nu in onze kerken t.a.v. Israël leven. In 2001 besloot de Synode op verzoek van deputaten al hun werkzaamheden samen te vatten onder de naam Deputaatschap Kerk en Israël.


Globaal genomen zijn onze kerken wel losgeraakt van de vervangingsgedachte (de gedachte dat de gemeente volledig de plaats van Israël als volk van God heeft ingenomen en het huidige Israël geheel buiten beeld blijft). Er is bij velen sympathie voor Israël, die varieert van belangstelling voor wat er in de ontmoeting kerk en Israël plaatsvindt tot een vurige eindtijdverwachting voor Israël en derhalve een sterke betrokkenheid met dit volk.


De eigenlijke bezinning op wat het contact met de Joden inhoudt en wat het teweeg brengt is in onze kerken pas begonnen bij de uitzending van onze eerste Israëlwerker, dus in de vijftiger/zestiger jaren van de vorige eeuw. Zoals gemeld sprak prof. Kremer in die tijd over de noodzaak van een predikant ‘die verantwoord kan spreken’. Verantwoord namelijk t.o.v. het getuigenis van de Schriften, die ook Israël zijn toebetrouwd, t.o.v. het huidige volk met zijn eigen traditie, die voor het zelfverstaan van Israël belangrijk is om kennis van te nemen, en t.o.v. de kerk uit de volken.

Dat houdt onder meer in dat we de vervangingsgedachte afwijzen en het olijfboommodel uit Rom. 11 als bijbelse richtlijn zien. We hebben meer oog gekregen voor Gods eigen handelen met Zijn volk, waarmee Hij het verbond nooit heeft opgezegd.

Dat brengt een houding van meer bescheidenheid onzerzijds mee; in de praktijk blijkt dat agressieve evangelisatie bij de Joden aversie opwekt. De nasleep van de zwaar belaste eeuwenlange negatieve relatie kerk-synagoge in de historie doet zich nog steeds gelden.

De wezenlijke ontmoeting van Kerk en Israël is een proces dat, gezien deze eeuwen, nog maar pas is begonnen en veel geduld vraagt, en wederzijds begrip en vertrouwen. Als het in deze ontmoeting komt tot een gezamenlijk lezen van de Schriften hopen en bidden we dat de Heilige Geest duidelijk zal maken wat de Kerk van Israël kan leren en wat Hij als de Geest van Christus in diezelfde Schriften Israël te zeggen heeft. Als gemeenschap van gelovigen in de Christus der Schriften kan de Kerk het getuigenis aangaande haar Heere en Heiland nooit verloochenen.


We zoeken als deputaten een weg tussen het door ons afgewezen vervangingsmodel, waarbij voor het concrete volk Israël geen plaats meer is, en anderzijds de twee-wegenleer: het model dat voor kerk en synagoge ieder een eigen weg tot Gods heil biedt.

Ook zijn we terughoudend t.o.v. sommige eschatologische verwachtingspatronen die de positie van Israël in de eindtijd precies menen te kunnen aanwijzen. Tegelijk willen we luisteren naar stemmen uit de Reformatie, de Nadere Reformatie en uit het Réveil.


We beseffen echter bij dit alles dat God Zijn eigen wegen met de kerk en met Israël gaat, die hoger zijn dan de onze en dat we in wezen te maken hebben met de ondoorzoekelijke oordelen en onnaspeurlijke wegen van God; een diepte van rijkdom van wijsheid en kennis Gods, die we met Paulus alleen maar kunnen aanbidden.

We blijven ook in de lijn van Romeinen 9-11 wanneer we met de apostel bidden om de bekering van Israël en we als Kerk, in concreto de Chr. Geref. Kerken, in de ontmoeting van Kerk en Israël een bescheiden bijdrage mogen leveren. En dat in samenwerking met andere kerken en Israëlorganisaties.


H.D. Rietveld
18 september 2003