‘Maar Ik zeg u...’
Centraal in deze Schriftstudie staan woorden van Jezus uit de Bergrede (Mat. 5-7). Woorden die een tegenstelling aangeven. Jezus heeft in vers 21 het zesde gebod aangehaald ‘gij zult niet doodslaan’, en ook de consequentie van dit gebod: ‘wie doodslag pleegt zal vervallen aan het gerecht’. Meteen daarop volgt het eigen onderricht van Jezus met de woorden: ‘maar Ik zeg u…’
De weergave in de Nieuwe Bijbelvertaling laat echter de mogelijkheid open dat het niet zozeer gaat om een tegenstelling maar eerder om een aanscherping: ‘En ik zeg zelfs...’ Die woorden duiden op een uitleg van Jezus die het gebod klemmender maakt, verder laat reiken, verdiept.
De vraag die we willen beantwoorden is: hoe moeten we dit onderricht van Jezus zien? Is het een tegenstelling? En zo ja, waarmee dan? Staat Jezus’ onderricht tegenover Gods gebod? Claimt Jezus de volmacht om met zijn eigen onderricht buiten de kaders van het Oude Testament (de wet van Mozes) te treden? Of staat zijn onderricht tegenover de interpretatie van het gebod door de Schriftgeleerden en de Farizeeën? En hoe was die interpretatie van hen dan? Of gaat het om een aanscherping van het gebod? Is het ‘niet doodslaan’ een klein gebod (vs 19), dat leidt tot een geringe gerechtigheid (vs 20), terwijl het in het Koninkrijk der hemelen juist gaat om een overvloediger gerechtigheid, die daarin tot uiting komt dat we tegenover de broeder zelfs niet in toorn geraken?
Dat het optreden van Jezus van meet af aan weerstand heeft ondervonden bij Joodse leiders valt op te maken uit de verdedigende woorden die Jezus spreekt vanaf vers 17: ‘Meent niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden.’ Blijkbaar hebben mensen dat wel gedacht. Maar Jezus benadrukt zijn trouw aan de Tora en de Profeten, vs 18 en 19. Hij verzekert dat wie de geboden, zelfs de kleinste, doet en leert groot zal heten in het Koninkrijk der hemelen. Positiever kan het nauwelijks gezegd worden. Ook Joodse geleerden onderstrepen dat in deze woorden Jezus zich als een Tora-trouwe Jood doet kennen.
Maar als Jezus ten volle Mozes en de profeten handhaaft, hoe moeten de woorden ‘maar Ik zeg u’ dan worden verstaan? Volgens Herman Ridderbos bindt Jezus in deze woorden de strijd aan ‘tegen de wijze van wetsoverlevering en wetsonderwijs der Rabbijnen’. Jezus wil het ‘Joodse verlossingsschema’ doorbreken. Volgens Ridderbos moet de uitdrukking ‘gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is’ zo worden verstaan, dat het hier gaat om het traditionele rabbijnse onderwijs. Had Jezus willen verwijzen naar de geopenbaarde wet zelf, dan zou Hij gezegd hebben ‘Er staat geschreven’. Zo haalt Jezus immers altijd de Schrift aan. Daarbij wil Ridderbos de woorden ‘tot de ouden’ vertalen met ‘door de ouden’. Jezus bekritiseert niet de wet, maar de rabbijnse (dat is de farizese) overlevering. Die overlevering is niet zozeer onzuiver als wel onvoldoende, dat wil zeggen: ze blijft staan bij de feitelijke doodslag en bij het vonnis dat een aardse rechtbank velt. Hier blijft het ware karakter van de zonde verborgen: de wortel waaruit de doodslag voortkomt en het oordeel dat God verbindt aan de zonde van de wereld.
Heel anders leest de Joodse rabbi Jacob Neusner in zijn boek ‘A rabbi talks with Jesus’ de woorden van Jezus. Neusner is geen volgeling van Jezus. Hij staat zeer afwijzend tegen over de evangelist Johannes en de apostel Paulus. Maar hij wil open staan voor het Tora-onderwijs van Jezus. In zijn boek geeft hij aan dat Jezus volgens hem in de Bergrede de wet van Mozes uitlegt op een manier die volledig past binnen de rabbijnse traditie. Uitgangspunt is de onveranderlijkheid van de wet die God aan Mozes heeft geopenbaard. Die wet wil ontvangen en doorgegeven worden. En doorgeven wil zeggen: leren, uitleggen, toepassen, voortzetten. Dat is de opdracht van elke rabbi. In het rabbijnse traktaat Pirkee Avot (Spreuken van de Vaderen) staan de woorden: ‘Mozes ontving de Tora op de Sinaï en gaf haar door aan Jozua, Jozua aan de oudsten, en de oudsten aan de profeten. En de profeten gaven haar door aan de mannen van de grote vergadering. Ze zeiden drie dingen: wees wijs in de rechtspraak; verzamel veel discipelen; maak een omheining om de Tora.’ De overlevering van Jezus past in deze woorden. De rabbi die de wet uitlegt wordt geacht meer te doen dan de wet te citeren. Overleveren betekent volgens Neusner: ‘… niet alleen herhalen of parafraseren, maar onderwijzen, uitleggen, verbreden, vermeerderen, verrijken.’ Dat kan heel goed inhouden: andere rabbi’s kritiseren. Hij voegt eraan toe: ‘En in deze uitspraken is dat precies hetgeen Jezus doet.’ Volgens hem is Jezus in de Bergrede bezig een omheining om de wet te zetten. Jezus leert zijn volgelingen zich zo te gedragen dat zij ook de aanleiding om te zondigen zullen vermijden. De manier waarop Jezus zijn onderricht geeft is ook bij andere rabbi’s in Jezus dagen terug te vinden.
Het is duidelijk dat de benadering van Neusner volkomen verschilt van die van Ridderbos. Waar Ridderbos de Bergrede leest in een anti-rabbijns kader, daar ziet Neusner Jezus in de Bergrede op één lijn staan met de rabbijnen. Ridderbos erkent wel dat Jezus optreedt ‘als Wachter bij de Wet’, maar in de uitvoering van deze taak stelt Jezus de ‘vervlakkende wetsinterpretatie’ van de rabbijnen aan de kaak. Jezus komt tegenover de rabbijnen op voor de ware inhoud van de wet. En merkwaardigerwijs zegt Neusner dat ook, alleen niet tégenover de rabbijnen maar mét de rabbijnen, in discussie met de rabbijnen. Neusner kan als rabbijn dan ook zeggen: ik heb geen problemen met dit onderricht van Jezus.
De uitleg van Ridderbos wordt in onze tijd door veel christelijke uitleggers niet meer gevolgd. Met name het voor hem cruciale argument dat de woorden ‘gij hebt gehoord dat door de ouden gezegd is’ niet gaan over de wet van God, maar de rabbijnse overlevering is niet houdbaar. In het Tora-onderricht in de Bergrede staan Jezus en de rabbijnen niet zo tegenover elkaar zoals Ridderbos beweert.
Maar waarom wil Neusner toch Jezus niet volgen, terwijl hij geen problemen heeft met de boodschap van Jezus in de Bergrede? Kort gezegd heeft hij drie bezwaren.
- Jezus heeft in zijn Bergrede geen oog voor geheel Israël; Hij is te zeer bezig met zijn eigen groep volgelingen (bijv. Matt. 5:11).
- Jezus haalt geen Bijbelteksten aan ter ondersteuning van zijn onderricht.
- De formuleringen van Jezus roepen teveel vragen op. Vragen als: waarom geeft Jezus die in een eeuwenlange traditie na Mozes staat niet duidelijker aan waar Hij staat in het altijd voortgaande gesprek over de wet? Hij is toch niet de eerste die na Mozes spreekt over de wet? En daarbij, als Jezus zegt ‘maar Ik zeg u..’ hoe ziet Jezus zichzelf dan? Wie is die ‘Ik’? De formulering wekt bij Neusner de indruk dat Jezus zou kunnen bedoelen: God zegt in de wet wel dit en dat, maar Ik zeg jullie...! De woorden waarmee Matteüs de Bergrede van Jezus afsluit maken Neusner huiverig: ‘…Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun Schriftgeleerden.’ Op wiens gezag spreekt Jezus?
En zo komen we in deze Schriftstudie uit bij de centrale vraag: wie is deze Jezus van de Bergrede, die zegt ‘maar Ik zeg u…’? Is Hij een rabbi, een Schriftgeleerde zoals de anderen? Of is Hij anders? Neusner is huiverig en schrikt terug, hoewel hij respect heeft voor het onderwijs. Hij wil wel dat onderwijs volgen, maar niet de Persoon die dit onderwijs geeft. En daar zit het cruciale verschil.
Jezus heeft niet alleen de wet uitgelegd, verdiept, toegespitst, maar ook vervuld. Hij heeft de Tora geleefd. Zoals in Hebreeën 4: Hij zondigde niet. Hij heeft volbracht wat de Tora leerde en wat Hij zelf als Tora leerde. En inderdaad, zo is Jezus een boodschapper met een uniek gezag. Eén die niet alleen zei: ‘maar Ik zeg u..’; maar die ook zei: ‘volg Mij’. En wie Hem volgt, deelt in zijn vervulling van de Tora, en vindt in Hem vergeving van zonden, vernieuwing van hart en eeuwig leven.
ds. Rien Vrijhof
Vrede over Israël jrg. 58 nr. 4 (sep. 2014)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel