De wereld als Heiligdom
Beracha
Een beracha is een specifieke vorm van het Joodse gebed. Meestal wordt het vertaald met zegen of zegenspreuk. Een voor christenen heel bekende beracha is de zegenspreuk die Jezus uitsprak bij de instelling van het Avondmaal. In Matteüs 26:26 lezen we: ‘En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit...’
Kenmerkend voor de beracha is de formulering. Bijna elke beracha begint met de woorden: ‘gezegend zijt Gij, Heer onze God...’. De beracha bij het eten van brood gaat dan als volgt: ‘Gezegend zijt Gij, Heer onze God, Koning van de wereld die het brood uit de aarde doet voortkomen’.
De beracha is door haar vorm en inhoud niet alleen duidelijk onderscheiden van het ‘Sjema Israel...’ (‘Hoor, Israël...’) en het Achttiengebed, maar ook van andere vormen van gebed, zoals de smeekbede, de aanbidding, de klacht. De beracha wordt wel genoemd het gebed bij uitstek.
Vrome Joden spreken dagelijks vele berachot (meervoud van beracha) uit. Die zegenspreuken belichamen het hart van de Joodse werkelijkheidsbeleving. Wat brood werkelijk voor hen betekent komt tot uiting in de zegenspreuk.
Gelegenheden waarbij een beracha wordt gebeden
In verschillende situaties wordt een beracha uitgesproken, waarbij ook de bewoordingen enigszins van elkaar afwijken. In grote lijnen gaat het volgens de indeling van Maimonides om drie soorten berachot.
1. Berachot over zaken en handelingen uit het dagelijkse leven.
Als voorbeeld nemen we zegenspreuken die verbonden zijn met het opstaan. Dat zijn er nogal wat. In de Joodse leer wordt het volgende gezegd:
Wanneer een Joodse man wakker wordt en het hanengekraai hoort zal hij zeggen: ‘Gezegend Hij die de haan inzicht heeft gegeven om te onderscheiden tussen dag en nacht.’
Wanneer hij zijn ogen opent zal hij zeggen: ‘Gezegend Hij die de ogen van de blinden opent.’
Wanneer hij zich uitrekt en gaat zitten zal hij zeggen: ‘Gezegend Hij die de naakten kleedt.’
Wanneer hij rechtop gaat staan zal hij zeggen: ‘Gezegend Hij die de gebogenen opricht.’
Wanneer hij op de grond stapt zal hij zeggen: ‘Gezegend Hij die de aarde uitstrekte boven het water.’
Wanneer hij begint te lopen zal hij zeggen: ‘Gezegend Hij die de stappen van de mens richt.’
Wanneer hij zijn schoenen vastmaakt zal hij zeggen: ‘Gezegend Hij die in al mijn noden voorziet.’
Wanneer hij zijn riem omdoet zal hij zeggen: ‘Gezegend Hij die Israël omgordt met kracht.’
Wanneer hij zijn hoofddeksel op zijn hoofd doet zal hij zeggen: ‘Gezegend Hij die Israël kroont met waardigheid.’
Wanneer hij zijn gebedsmantel omslaat zal hij zeggen: ‘Gezegend Hij die ons geheiligd heeft met zijn geboden en ons geboden heeft ons in het gebedskleed te wikkelen.’ enz.
Op deze wijze worden er vele handelingen genoemd met bijbehorende zegenspreuk. Het is niet ongebruikelijk dat een vrome Joodse man meer dan 100 zegenspreuken uitspreekt op een dag.
2. Berachot bij het vervullen van een gebod.
De tekst van deze zegenspreuken verwijst naar het gebod dat vervuld wordt. Zo zegt de Joodse man bij het aanleggen van de gebedsriemen het volgende:
Gezegend zijt Gij, Heer onze God, Koning der wereld, die ons geheiligd hebt door uw geboden en ons de opdracht hebt gegeven om de tefillien (de gebedsriemen) aan te leggen.
Er is onderscheid tussen mannen en vrouwen met betrekking tot het uitspreken van deze zegenspreuken. Vrouwen zijn in het Jodendom vrijgesteld van het vervullen van geboden die te maken met bepaalde tijdstippen op een dag. Het aanleggen van de gebedsriemen is zo’n gebod dat aan een tijdstip is gebonden.
3. Tot slot zijn er berachot in de liturgie.
Deze berachot vormen een onderdeel van grotere gebedsteksten. Eén van de bekendste grote gebeden is het Achttiengebed. Zoals het woord al zegt is het een complex van gebeden (in feite negentien in getal). Allerlei zaken komen aan de orde. De zegenspreuken die erbij horen zijn inleidende en/of uitleidende spreuken bij de onderdelen van het gebed.
De eerste bede van het Achttiengebed gaat als volgt:
Gezegend Gij, Heer onze God en God van onze vaderen.
God van Abraham en God van Izaäk en God van Jacob.
Grote, machtige en ontzagwekkende God, allerhoogste God,
die goede weldaden verricht en het al tot zijn bezit vormt,
die de weldaden der vaderen gedenkt
en de zonen van hun zonen een verlosser brengt,
ter wille van zijn Naam, in liefde.
Koning, helper, bevrijder en schild.
Gezegend gij, Heer, Abrahams schild.
De structuur van de beracha
Opmerkelijk is de min of meer vaste structuur van de beracha. Deze is al in vroeger tijden vastgelegd. Van de Joden wordt verwacht dat zij de beracha zo uitspreken zoals ze is overgeleverd.
Wie de tekst nauwkeurig bekijkt ontdekt dat God zowel in de tweede als in de derde persoon wordt aangesproken. In de aanhef van het ochtendgebed wordt gezegd: ‘Gezegend zijt Gij, Heer, onze God, Koning van de wereld..’. Hier wordt God aangesproken als Gij, dus in de tweede persoon. Maar vervolgens gaat het gebed over in de derde persoon: ‘...(Hij) die het licht vormt, de duisternis schept, vrede sticht en het heelal voortbrengt. Die in ontfermende liefde licht laat schijnen over de aarde en over allen die haar bewonen en in zijn goedheid ieder dag het werk van de schepping vernieuwt...’.
Deze wisseling van tweede en derde persoon in een gebed treffen we ook heel dikwijls aan in de Psalmen. De rabbijnen (Joodse uitleggers van de geboden) geven er de volgende verklaring voor: er is tegenover God zowel sprake van nabijheid als van distantie. De nabijheid wordt uitgedrukt door te spreken in de tweede persoon; de distantie door te spreken in de derde persoon. Wie bidt moet bedenken dat hoe nauw de band met God ook mag zijn, Hij is en blijft wel de gans Andere. En ook omgekeerd mag door de bidder worden bedacht: Hij die ver is, is nabij.
Het woord beracha betekent gezegend. Omdat de beracha zich richt op God is de vraag te stellen of de vertaling ‘gezegend’ wel juist is. Kan een mens tegen God zeggen: ‘Gezegend zijt Gij...’? Wat zegt de bidder dan precies?
In de Joodse verklaringen wordt onder andere gezegd dat God zegenen betekent: God erkennen als de Zegenaar. Zegenen krijgt dan de betekenis van grootmaken en lofprijzen. Wie God zegent brengt Hem hulde. Vandaar dat de zegenspreuk ook wel wordt vertaald met de woorden ‘geprezen zijt Gij...’ Wie God zegent om Wie Hij is of om zijn gunstbewijzen, die pretendeert daarmee niet iets aan God toe te voegen wat Hij in zichzelf niet heeft. Wie Hem zegent erkent zijn grootheid en spreekt de wens uit en zal zich er ook voor inzetten dat Gods grootheid meer en meer erkend zal worden op aarde. Wie een beracha bidt verbindt zichzelf aan God en zijn dienst. Juist hier wordt dan ook duidelijk dat beracha meer is dan alleen een lofprijzing zeggen. Het is levensheiliging.
Beracha en werkelijkheid
Een joodse spreuk zegt: ‘wie het goede van deze wereld gebruikt en geen beracha uitspreekt, ontwijdt iets dat heilig is’. Deze woorden geven aan dat de zegenspreuk overal behoort te klinken waar een mens het goede van de aarde geniet. Heel in ’t bijzonder geldt dit voor het genieten van eten en drinken, dat wil zeggen het goede van de aarde. Om die reden is het uitspreken van een beracha bij brood en wijn van het allergrootste betekenis. En wat bij brood en wijn gezegd wordt is een voorbeeld voor alle andere genietingen die als gaven van God aan de mens toevallen.
In dit gebruik van de beracha komt tot uiting hoe de Joodse mens de werkelijkheid beleeft. Alle dingen zijn een geschenk. Het ontvangen van brood en wijn is geen vanzelfsprekendheid. Dat een mens te eten en te drinken heeft is niet te danken aan het toeval. Het zijn geschenken uit Gods hand. In het uitspreken van de beracha bij allerlei gaven en handelingen wordt de zorg van God erkend. Het leven wordt beleefd in verwondering. Voor de Joodse mens heeft alles een goddelijk geheim. Wie de ‘gewone’ dingen ziet in het licht van dit geheim, spreekt in een beracha zijn verwondering uit tot God. Hij is de Eigenaar, de Schenker; de mens de begunstigde, de ontvanger. Wie beracha zegt erkent dat. En zo wordt het profane heilig. Iemand zei: ‘door de beracha wordt de wereld een onmetelijk heiligdom’.
Wie een beracha uitspreekt geeft aan het geschapene het karakter van geschenk terug. De goede dingen van de aarde zijn meer dan bezit en eigendom, meer dan handelswaar of zelfgerealiseerde productie. Het is alles van Hem. Een beracha is het antwoord van een mens die voor de vraag komt te staan: hoe gebruik ik de goede dingen van de aarde op een manier die past bij Hem die er de eigenaar van is. Welke bedoeling heeft God met deze wereld en met mijn leven? Hier komt de ethiek om de hoek kijken. Hij die een beracha zegt, zal niet ‘bezitterig’ met de dingen willen omgaan. Als begenadigde staat hij in deze wereld. En het is zijn roeping om van zijn overvloed te delen met wie het nodige mist.
ds. Rien Vrijhof
Vrede over Israël jrg. 57 nr. 1 (jan. 2013)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel