Joodse midrasjiem

Bijbellezen met oog voor de actualiteit

Inleiding

Het jodendom kent een bijzondere vorm van bijbeluitleg, de midrasj, die christenen vaak vreemd voorkomt. Naast de bijbeltekst zoals die op schrift gesteld is kent de joodse traditie een mondelinge traditie met allerlei nadere verklaringen en toepas­singen van de schriftelijke traditie. Soms gaat het daarin om de interpretatie van regels uit de Thora, maar vaak ook om levenslessen die uit de tekst af te leiden zijn. De zogenaamde midrasjiem maken duidelijk dat de rabbijnen van weleer soms heel vrij met de bijbeltekst omgingen.

Ik noem enkele voorbeelden. Een midrasj vertelt waarover Kaïn en Abel ruzie maakten voordat de eerste broedermoord plaatsvond (Gen. 4:8). Een andere midrasj maakt duidelijk dat God hem vergeving schonk nadat hij berouw had getoond en Adam met verbijstering en spijt uitriep dat hij niet had geweten dat de kracht van berouw zo groot was. En wat te denken van een midrasj die zegt dat het volk op haar tocht door de woestijn werd vergezeld van een watergevende rots?


In dit artikel wil ik enkele aspecten van dergelijke vreemde en soms vergezochte uitspraken en verhalen uit de joodse traditie belichten. Het gaat er me vooral om te laten zien dat midrasj een bepaalde manier van omgang met de bijbel is, waardoor bestaande teksten betekenis krijgen voor het heden. midrasjiem helpen in wezen de tekst een actuele betekenis te geven.

Het voorbeeld van de rots maakt overigens duidelijk dat de vrije tekst­interpretatie al bestond bij het ontstaan van het Nieuwe Testament. Paulus kent immers de overlevering van de meereizende rots en geeft er zijn eigen uitleg van in 1 Korinthe 10:4. Christus zelf was de geestelijke rots waaruit allen dronken, zegt hij. Maar ook van andere vrije interpretaties vinden we sporen in het Nieuwe Testament, zoals de gedachte dat er een hemels en een aards Jeruzalem zijn, die met elkaar in verbinding staan. Extra reden om ons af te vragen wat midrasj nu eigenlijk is en hoe deze werkt.

midrasj

Het woord ‘midrasj’ wordt op twee verschillende manieren gebruikt.


Hoewel midrasj als methode van bijbelinterpretatie kenmerkend is voor het rabbijnse jodendom dat in de eerste eeuwen van de jaartelling ontstond, is de term al in het Oude Testament te vinden. Een belangrijke tekst is vooral Ezra 7:10. Daar lezen we: “Ezra had er zijn hart op gezet om de wet des Heren te onderzoeken en haar te volbrengen, en om in Israël inzetting en verordening te onderwijzen.” Hier vinden we de combinatie van onderzoeken en onderwijzen, die zo kenmerkend wordt voor de latere joodse traditie. Ezra de schriftgeleerde brengt de teruggekeerde ballingen de wet bij. Dat omvat meer dan het voorlezen van deze wet. De wet moet worden onderzocht en onderricht. Dat veronderstelt een actieve omgang met de tekst, zodat deze wordt geïnterpreteerd en toegepast op de situatie van het moment. Ezra onderzocht de bestaande tekst, hij groef erin, keerde deze om en om, zodat hij de daarin aanwezige betekenissen op het spoor kon komen.

Dat is precies wat midrasj als methode omhelst. Het is een manier van omgang met de tekst, die probeert de tekst te ontsluiten. Dat klinkt misschien wat abstract. Een docent legde me eens uit dat midrasj een manier van bijbellezen is, waarbij je met één oog naar de tekst kijkt en met je andere oog door het raam naar buiten, naar de wereld om je heen. Vanuit het hier en nu valt een bepaald licht op een oude tekst. Een bepaald aspect van de tekst, dat nooit eerder opviel komt ineens naar voren. Tegelijkertijd kan ook vanuit de tekst licht vallen op het hier en nu. De tekst lijkt een boodschap te hebben voor de wereld om ons heen.

Vragen stellen

Hoe werkt midrasj concreet? We zagen dat het werkwoord darasj zowel onder­zoeken als vragen kan betekenen. Daarin ligt een belangrijke sleutel. Door vragen te stellen gaan we namelijk als lezer een bepaalde bijbeltekst van allerlei kanten bekijken. Dat kunnen vragen zijn als:


Om te begrijpen waar een midrasj over gaat is kennis van het Hebreeuws nood­zakelijk. Vaak zijn het de eigenaardigheden van de tekst die aanleiding geven om te zoeken naar redenen daarvoor.

Hoewel dat in eerste instantie misschien niet lijkt te kloppen, kan in een midrasj niet zomaar alles gezegd worden. De boodschap van een midrasj maakt deel uit van een groter geheel dat de joodse traditie vormt en dat gebaseerd is bepaalde overtuigingen.

Daar komt bij dat in een concrete midrasj vaak verbindingen worden gelegd tussen verschillende teksten of bepaalde elementen uit een bijbeltekst die voort­durend terugkeren en zo structuur geven aan de midrasj. Dat is een nogal techni­sche kant van de midrasj als methode, die we grotendeels moeten laten liggen.

Het gaat er me in dit artikel vooral om dat we kunnen ontdekken welk element van een tekst de grote en invloedrijke rabbijnen van weleer bezighielden. Hun bespiegelingen bij de teksten zeggen iets over de manier waarop ze met de tekst omgingen, maar ze geven eveneens iets prijs van de wereld waarin zij leefden. Enkele voorbeelden kunnen dat duidelijk maken.

Abrahams roeping

Over de bijbelse aartsvaders zijn vele midrasjiem verschenen. We bekijken een midrasj over zijn zogenaamde roeping, de bekende woorden uit Genesis 12:1. We lezen daar: “En de Here nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis.

In het voorafgaande hoofdstuk wordt Abram wel genoemd, maar we worden daar niet veel wijzer over zijn karakter. We vinden geen aanwijzingen dat er met deze Abram iets bijzonders staat te gebeuren. Wel valt op dat de vader van Abram, Terach, al is weggetrokken uit Haran en op weg is naar het land Kanaän. Een bekende midrasj vult de ontbrekende gegevens aan, door te vertellen hoe Abram in zijn geboorteplaats de afgodenbeelden van zijn vader vernielde. Hij geloofde in de ene en ware God.


Interessant genoeg vinden we niet alleen in midrasjiem verhalen over de tijd voor Abrams roeping. Ook het boek Jubileeën geeft een eigen interpretatie van Abrams geschiedenis en dat is een geschrift uit de tweede eeuw voor Christus! Het vertelt hoe Abram op een Nieuwjaarsdag naar de sterren keek om vast te stellen of er dat jaar veel of weinig regen zou gaan vallen. Hij komt echter tot het besef dat sterren, maan en zon in de hand van de Heer zijn en Hij bepaalt of het zal regenen of niet. De tekst vervolgt met een gebed waarin Abram zijn geloof en vertrouwen in God uitspreekt en verzoekt om zijn nageslacht te bewaren op de juiste weg. Concreet vraagt hij, Abram, zich af of hij terug zal gaan naar Ur of moet blijven waar hij is. Als hij ophoudt te spreken klinkt de stem van de Heer zelf: “Ga uit uw land ...enz.1


De tekst uit het Jubileeënboek geeft al met al een boeiend antwoord op de vraag wat vooraf is gegaan aan Abrams roeping. Zijn roeping kwam, zo lijken deze teksten te zeggen, niet als een donderslag bij heldere hemel, maar sloot aan bij de verande­ringen die Abram al eerder doormaakte. Hij had God leren kennen en wilde Hem volgen.

De wereld staat in brand

Een andere midrasj onderstreept de hiervoor genoemde gedachte, maar gaat tegelijk een stap verder.

De midrasj legt een verband tussen de tekst uit Genesis 12 en Psalm 45:11, waar eveneens gesproken wordt over het ‘huis van uw vader’ en de noodzaak deze te verlaten, ja zelfs te vergeten. We laten het verband met de Psalmtekst voor wat het is en concentreren ons op het meest opmerkelijk deel van de midrasj:

Rabbi Jitzchak zei: ‘Dit gelijkt op iemand die van plaats naar plaats trok en een paleis zag dat brandde en zei: “Zeg me, heeft dit paleis geen leider?” Toen keek de heer van de stad naar hem en zei: “ik ben de heer van de stad.” Zo zei ook onze vader Abraham: “Zeg me, heeft deze wereld geen leider?” Toen keek de Heilige gezegend zij Hij naar hem en zei: “Ik ben de heer van de wereld.”’ (...) Daarom staat er: “En de Here nu zeide tot Abram enz.”2


Wat is hier aan de hand? Abram wordt gezien als iemand die tijdens zijn om­zwervingen een brandend paleis ziet en zich afvraagt waar de leider of heer van dat paleis is. De midrasj kan op verschillende manieren worden gelezen en krijgt dan uiteenlopende betekenissen.


Het paleis kan branden in de zin van verlicht zijn. In dat geval wordt Abram aan­getrokken tot het licht en komt hij tot de erkenning dat in de duistere tijd waarin hij leeft God wel degelijk aanwezig is als heer van de wereld. De midrasj maakt duidelijk dat God Abram oproept de duistere wereld waaruit hij afkomstig is verlaten.


Een iets andere betekenis krijgt de midrasj als we ervan uitgaan dat het paleis in brand staat. Abram vraagt zich af of er niemand is die voor het paleis zorgt en ontdekt dat dat wel degelijk zo is. God geeft aan dat Hij de wereld niet aan zijn lot overlaat.

Voor ons begrip van de tekst hangt veel af van de vraag waar de heer van de stad en de heer van de wereld zich bevinden. De midrasj maakt dat niet echt duidelijk. In de Hebreeuwse tekst komt naar voren dat zij van ergens boven naar beneden kijken. De veronderstelling is dan dat zij ofwel in het paleis zijn of ergens daar ver boven en laten weten dat zij alles onder controle hebben.


Het is echter maar de vraag of dit de werkelijke boodschap van de midrasj is. Het woord biera dat hier is vertaald met paleis kan namelijk ook slaan op de stad Jeruzalem en kan eveneens een hoog huis aanduiden.3 Er is veel voor te zeggen om bij dit woord een gebouwencomplex voor te stellen dat uit meerdere huizen rond een binnenplaats bestond. Dat was een algemene bouwvorm in de Romeinse tijd, de tijd waarin de midrasj is ontstaan. In dat geval komt de uitspraak van de heer van de stad en van God zelf in een ander licht te staan. Zij antwoorden Abram dan niet geruststellend, maar roepen tot hem in wanhoop! Zelf zijn zij gevangen in het brandende gebouwencomplex en niet in staat iets te doen. De vraag of er geen leider is beantwoorden zij dus ontkennend! Er is wel een heer, een eigenaar, maar niet iemand die kan ingrijpen. Die taak en verantwoordelijkheid zal Abram op zich moeten nemen. Hij wordt geroepen: Ga uit je land en uit je maagschap en uit je vaders huis...

Zo gelezen is de midrasj een weerspiegeling van kenmerkende gedachten van het rabbijnse jodendom. Zeker na de verwoesting van Jeruzalem en de verstrooiing van Joden lijkt de wereld voorbestemd tot chaos. God zelf lijkt niet meer te regeren, de grote daden die Hij deed behoren tot het verleden. Toch is er geen reden tot wanhoop. Aan het verbond van God met zijn volk is immers geen einde gekomen. Als Israël in gehoorzaamheid leeft naar de Thora zal dat de verlossing van de wereld naderbij brengen.

Jacob en Esau

We kijken naar een tweede voorbeeld, dit keer een midrasj over de relatie tussen de tweelingbroers Jacob en Esau. Aan de basis van deze midrasj staat een tekst uit Genesis 25:22-23, waar we lezen dat er al voor hun geboorte iets met deze kinderen aan de hand was:

En de kinderen stieten in haar [Rebekka] binnenste tegen elkander. Toen zeide zij: Indien het aldus gesteld is, waarom overkomt mij dat? Daarop ging zij om de Here te vragen. En de Here zeide tot haar: Twee volken zijn in uw schoot, en twee natiën zullen zich scheiden uit uw lichaam; de ene natie zal sterker zijn dan de andere, en de oudste zal de jongste dienstbaar wezen.


Het woord dat hier met ‘stieten’ is vertaald is een ongewoon woord. De Nieuwe Bijbelvertaling spreekt van ‘botsen’, maar dat klinkt tamelijk onbelangrijk. De midrasj vraagt zich af wat hier speelt en stelt vast dat de broers fundamenteel met elkaar in de clinch lagen:

Rabbi Jochanan (...) zei: ‘De een haastte zich de ander om te brengen en de ander haastte zich de een om te brengen.’4
Rabbi Lakisj zei: ‘De een stond toe wat de ander verbood en de ander stond toe wat de een verbood.’
Rabbi Berechja zei in de naam van Rabbi: ‘Opdat we niet kunnen zeggen dat hij streed vanaf het moment dat zij de baarmoeder verlieten; ook in de baarmoeder was zijn vinger naar hem uitgestrekt’, zoals geschreven staat: ‘De goddelozen verheffen hun vuist van de baarmoeder aan’ (Ps. 58:4).


Hoewel de midrasj begint op te merken dat Jacob en Esau elkaar al in de baar­moeder op verschillende manieren tegenstreefden, wordt toch al snel duidelijk gemaakt dat een van de twee gezien wordt als de boosdoener. In het vervolg blijkt dat Esau te zijn, iets dat de joodse traditie talloze malen bevestigt. Vanaf het allereerste begin verzette hij zich tegen Jacob.

Esau-Edom-Rome-kerk

Deze tegenstelling en de vereenzelviging van Esau met de kerk vinden we in veel andere joodse teksten terug. De bijbel stelt Esau op verschillende plaatsen gelijk met Edom.5 Dit volk bezet enkele eeuwen voor het begin van de jaartelling een groot deel van het gebied van de stam Juda. Het wordt later onderworpen en gedwongen tot opname in het joodse volk. Als Idumeeërs blijven zij een aparte plaats behouden en worden min of meer gewantrouwd door de rest van Israël. Dat wordt vertrekt als de Romeinse overheersers Herodes, een Idumeeër, aanstellen als hun vazal. En zo wordt de lijn doorgetrokken van Esau naar Rome en uiteindelijk de kerk, met name nadat het christendom wordt uitgeroepen tot de enig toegestane religie en het joodse volk voortdurend wordt bedreigd in haar bestaan. Van het zwaard zou Esau leven, zo zei Isaäc in de zegen die hij hem meegaf.6 Door het zwaard heeft Israël zich keer op keer bedreigd gevoeld.


In het vervolg van de midrasj zien we deze gedachte terug:

De kinderen stieten in haar binnenste tegen elkander. Ging zij [Rebekka] langs afgodshuizen, dan probeerde Esau naar buiten te gaan, zoals ge­schreven staat ‘De goddelozen verheffen hun vuist van de baarmoeder aan’ (Ps. 58:4); ging zij langs synagogen en langs leerhuizen, dan probeerde Jacob naar buiten te gaan, zoals geschreven is: ‘Eer Ik u vormde in de moeder­schoot, heb Ik u gekend.’ (Jer. 1:5)


Hier wordt een nieuw aspect toegevoegd. Jacob staat hier symbool voor het joodse volk, dat samenkomt in synagoge en leerhuis. Esau vertegenwoordigt daarentegen de afgodendienaars. Net als bij andere midrasjiem bestaan ook van deze tekst meerdere varianten die meer of minder van elkaar verschillen. In dit geval zijn er varianten die in plaats van afgodenhuizen over de ‘aanbidders van sterren’ spreken. Algemeen wordt aangenomen dat dit een aanduiding is voor het christendom. De tekst weerspiegelt dan de ervaring van de joodse gemeenschap met de kerk.


Opnieuw zien we hoe de midrasj hier een verbinding legt tussen de Bijbeltekst en de actualiteit. Wij christenen maken daar deel van uit, net als Joden deel uitmaken van onze Bijbelinterpretaties.

Dat blijkt duidelijk als we naast bovengenoemde tekst de midrasj-achtige interpretatie van Paulus in Romeinen 9:10-13 lezen. Hij schrijft daar over Jacob en Esau en haalt de scherpe woorden uit Maleachi 1:3 aan, waarin God aangeeft dat Hij Jacob heeft liefgehad en Esau heeft gehaat. Terwijl de tekst uit Maleachi de opmaat is voor een scherp oordeel over Jacob (!) en Paulus de woorden citeert om te benadrukken dat God vrijmachtig kiest wie Hij wil, heeft de christelijke traditie er een definitief oordeel over het joodse volk in gelezen. In christelijk spreken en denken werd de (niet-joodse) kerk gelijkgesteld met Jacob en was Esau het joodse volk dat de beloofde Messias had verworpen.

Zie hier, een discussie die nog steeds uiterst actueel is. Vooral vanuit dialoog­kringen van Joden en christenen wordt ons gevraagd na eeuwen van strijd over het eerstgeboorterecht nu eindelijk elkaar te gaan accepteren dat de ander er is. De Rooms-katholieke theoloog F. Manns voegt daar aan toe dat we ook niet zonder elkaar kunnen. De joodse rabbijn Greenberg gaat zelfs zover te zeggen dat joden­dom en christendom gezien moeten worden als twee midrasjiem op dezelfde tekst. Hij doelt daarmee op het gegeven dat beide tradities de boeken van het Oude Testament erkennen als Gods Woord, maar daar een eigen uitleg en interpretatie van geven met behulp van respectievelijk Talmoed en Nieuwe Testament. Dat is misschien een wat te sterke vereenvoudiging van de relatie tussen Joden en christenen, maar maakt wel duidelijk dat beide geloofstradities nauw verwant zijn aan elkaar.

Verzoening?

Met bovengenoemde midrasj in ons achterhoofd is het natuurlijk een spannende vraag hoe de rabbijnen aankeken tegen de ontmoeting die beide broers later in hun leven hadden en zij zich lijken te verzoenen. De Bijbel beschrijft met veel nadruk hoe Jacob en Esau elkaar naderen. In Genesis 32-33 lezen we hoe Jacob zijn gezinsleden in groepen verdeelt, geschenken vooruit zendt en zich ter aarde buigt als hij Esau met zijn vierhonderd mannen ziet aankomen. De angst van Jacob is voelbaar maar wordt, tot onze opluchting, gevolgd door een krachtig gebaar van Esaus kant:

“Esau snelde hem tegemoet, omarmde hem, viel hem om de hals en kuste hem, en zij weenden.”7


De tekst heeft een grote zeggingskracht en speelt heden ten dage zelfs een grote rol in het conflict tussen Israël en de Palestijnen in het Heilige Land. De beweging Musalaha gebruikt de tekst om Messiasbelijdende Joden en Palestijnse christenen aan te sporen naar verzoening te streven.


Hoe keken de rabbijnen tegen het gebeuren aan? Wie de Hebreeuwse tekst zou kunnen opslaan, zou iets opmerkelijks zien. Boven het woord ‘kussen’ in het genoemde citaat staan namelijk puntjes. De rabbijnen die de tekst van de Bijbel doorgaven hebben deze toegevoegd, waarschijnlijk omdat zij zich afvroegen of deze kus wel of niet oprecht was. Daarover zijn joodse interpretaties namelijk verdeeld. Ene rabbi Sjim’on moet hebben gezegd, dat men uit de tekst kan leren, dat op dit moment werkelijk (en voor het eerst) liefde in Esau ontbrandde en hij zijn broer met heel zijn hart kuste. Een midrasj ontkent dat echter:

’Waarom staan er punten boven het woord?’, vroeg Rabbi Janaj. ‘Om ons te leren dat hij niet kwam om hem te kussen (nasjko), maar te bijten (nosjko). De hals van onze vader Jacob was echter van marmer geworden en daardoor werden de tanden van Esau bot. Er staat immers: “zij weenden.” De een weende vanwege zijn hals en de andere weende vanwege zijn tanden.’ Rabbi Abahoe (...) leidde dit af van “Uw hals is als een elpenbenen toren.” (Hoogl. 7:4)


De rabbijnen waren niet van Esaus goede intenties overtuigd. Blijkbaar was hun ervaring met kerk en christendom zodanig dat zij zich geen verzoening konden voorstellen. Misschien is dat ook wel een belangrijke les, namelijk dat verzoening geen goedkoop of vrijblijvend gebeuren kan zijn of mag worden. Ook het Bijbel­verhaal maakt duidelijk dat Jacob en Esau nadien allebei hun eigen weg vervolgden. Er is iets belangrijks rechtgezet in hun leven, maar dat betekent niet dat alle verschillen zijn verdwenen of het verleden kan worden vergeten.

In het leerhuis

De enkele voorbeelden die we hebben bekeken maken voldoende duidelijk dat midrasjiem een brug slaan tussen de Bijbeltekst en de actualiteit. midrasjiem geven ons een idee hoe dat in het verleden gebeurde, maar zijn tegelijk in staat ook bij ons, levend zoveel eeuwen later, nieuwe inzichten op te roepen. midrasjiem kunnen soms vreemd overkomen en spreken elkaar soms regelrecht tegen, maar zijn in feite uitnodigingen tot gesprek over de vele betekenissen die een Bijbeltekst kan hebben.


In zijn boekje ‘Het joodse leerhuis van 200 voor tot 200 na Christus’ maakt de bekende geleerde en Israëlpredikant Maas Boertien enkele toepasselijke op­merkingen. Tussen de schriftgeleerden en Jezus lijkt soms zoveel afstand te bestaan, schrijft hij. We moeten echter niet vergeten dat het in de midrasj over oude uitleggingen van de Bijbel gaat, maar ook over nieuwe vragen en nieuwe antwoorden. En dat we Jezus horen zeggen dat schriftgeleerden als leerlingen van het Koninkrijk oude en nieuwe dingen te voorschijn halen.8 Om af te sluiten met de volgende woorden:

“Van het brood dat iemand gisteren gegeten heeft kan hij immers vandaag niet leven. Het nieuwe brood, dat hij vandaag gaat eten, is echter van dezelfde graansoort als het oude. Want dat blijft in het leerhuis het voedsel voor allen, die weten wat honger naar gerechtigheid is.”

Aan ons de uitnodiging om aan te schuiven in dat leerhuis.




Noten

1Jubileeën 12:17-21

2Beresjiet Rabba 63:22. In deze midrasj wordt gespeeld met de medeklinkers van het woord ‘stoten’ (jitrotzetzoe). Naast ratz (haasten, rennen) wordt ook tzav (gebieden) ervan afgeleid.

3In het moderne Hebreeuws betekent biera hoofdstad.

4De NBV leest in plaats van ‘verheffen hun vuist’ de woorden ‘zijn vervreemd.’

5Zie bijvoorbeeld Genesis 25:30, 32:3, 36:1 en Deuteronomium 23:7

6Genesis 27:40

7Genesis 33:4

8Matteüs 13:52

Undefined variable $auteur0 in: /home/u144425978/domains/kerkenisrael.nl/public_html/_script/_info.php op regel 12 e_vars: vars
Undefined variable $auteur3 in: /home/u144425978/domains/kerkenisrael.nl/public_html/_script/_info.php op regel 12 e_vars: vars

Rodenburg
Vrede over Israël jrg. 54 nr. 1 (jan. 2010)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel