Om de praktijk van het joodse leven 1

Een kleine introductie tot de halacha


Wie zich verdiept in het joodse leven zal er al spoedig achterkomen dat het joodse recht een hele centrale plaats inneemt. Terwijl binnen het christendom canoniek of kerkrecht in de praktijk niet veel meer is dan een bundeling praktische afspraken binnen de kerken en daardoor in de schaduw van de praktijk van het geloofsleven staat, is dat binnen het jodendom beslist anders. Joods recht heeft alles te maken met ethiek, met de joodse feesten en gebruiken, met het leven van alledag. Wie daarom meer wil leren over het jodendom kan niet om halacha, het joodse recht, heen.


Het belang van halacha in het geheel van het jodendom blijkt ook wel als we kijken naar het takenpakket van een rabbijn. Een rabbijn heeft geen officiële taak in de liturgie in de synagoge - die wordt door de chazzan, voorzanger, geleid -, hij doet in de regel geen pastoraal werk. Nee, zijn taak is om recht te spreken. Hij is een dajan, rechter. Op basis van de joodse juridische traditie moet hij uitspraken doen over de vragen die het moderne leven aan Joden stelt: mogen we dit nieuwe product wel eten, is ivf geoorloofd, mag ik scheiden? Samen met twee collega’s maakt hij een rabbinale rechtbank uit (bet din), die toezicht houdt op het kasjroet (kosjer voedsel), echtscheidingen bekrachtigt en bekeerlingen toelaat.

Wat is halacha?

De besluiten die een rabbijn neemt, om sommige dingen toe te staan en andere te verbieden, moeten gebaseerd zijn op de halacha. Dit woord is afkomstig van het Hebreeuwse werkwoord halach, dat ‘gaan’ betekent en in die zin de weg aanduidt die een Jood in het leven gaat. De halacha is een verzamelnaam voor een brede traditie, die uit drie onderdelen bestaat.

Dat gebeurt vooral in de zogenaamde responsa-literatuur: boeken met halachische vragen waar een belangrijke rabbijn vervolgens een antwoord op geeft. Een rabbijn zal tegenwoordig met zijn eigen besluit die traditie voort proberen te zetten en in zijn psak (beslissing) ook deze bronnen citeren.


De bijbelse basis voor de halacha kan in Leviticus 19 gevonden worden. Daarin geeft God aan dat Hij, omdat Hij een heilig God is, ook een heilig volk wil hebben. Om daadwerkelijk een geheiligd volk te zijn, worden de regels in Tora gegeven. Wie bij God wil horen moet zich onthouden van onheilige en onreine praktijken en zich toewijden aan God, zijn dag, feesten en gebruiken. Daartoe heeft God zelf op de Sinaï de wet gegeven.

In de joodse traditie wordt ervan uitgegaan dat de hele halacha uiteindelijk door God op de Sinaï aan Mozes is geopenbaard. Een deel daarvan is in Tenach, het Oude Testament, terechtgekomen, een ander deel is pas later op schrift gesteld en vormt de basis van de Talmoed. Iedere halachische beslissing moet òf rechtstreeks van Sinaï - dus van God - afkomstig zijn, òf daarop gegrond zijn.


De Talmoed heeft in Tora maar liefst 613 mitsvot ontdekt, dat zijn regels voor het joodse leven. De term drukt echter tegelijkertijd uit dat het een eer is om die regels voor God op te volgen. Het gaat niet om een slaafs opvolgen daarvan, maar om het vroom en geconcentreerd, gericht op God, uitvoeren.

Binnen die 613 regels wordt onderscheiden tussen 365 verboden, voor elke dag van het jaar één, en 248 geboden, voor alle botten in ons lichaam één. De bedoeling is duidelijk: het volgen van Gods weg vraagt heel ons lichaam en al onze tijd, kortom: heel ons leven.

Verschillen in halacha

Ondertussen is er wel verschil in halacha binnen de joodse wereld. Dat komt omdat er een grote verscheidenheid is ontstaan, maar ook omdat er telkens in nieuwe situaties nieuwe beslissingen genomen moeten worden. Alle halacha neemt de bijbel en de Talmoed als vertrekpunt, maar binnen het derde onderdeel - de rabbijnse traditie - kan men verschillende keuzes maken. Er is op twee belangrijke verschillen te wijzen.

Dat is allereerst het verschil tussen Sefardische en Asjkenazische halacha. De Joden die in Spanje en Portugal kwamen te wonen - en hun nakomelingen - worden Sefardiem genoemd. Door de andere cultuur en door de grote afstanden in die tijd, ontstond op het Iberisch schiereiland een heel andere interpretatie van de halacha dan in het noorden van Europa. Daar, in de Duitse en Franse landen, werden de Joden Asjkenaziem genoemd. Hun nakomelingen over de hele wereld volgen nog altijd de tradities die in middeleeuws Duitsland zijn ontstaan.

Daarnaast ontstond in de negentiende eeuw een belangrijk verschil tussen orthodoxe en liberale halacha. Door de opkomst van de moderniteit werden binnen het jodendom verschillende antwoorden gegeven. In West-Europa werden Joden nu burgers van de natiestaten, wat ondermeer betekende dat het civielrechtelijke deel van de halacha niet meer uitgevoerd mocht worden. Joden die van elkaar stalen, bijvoorbeeld, kwamen niet meer voor de rabbinale rechtbank - zoals dat tot het einde van de achttiende eeuw het geval was -, maar voor de gewone, burgerlijke rechtbank.

Hierdoor moest het joods recht zich aan een nieuwe situatie aanpassen. De orthodoxie wil zo dicht mogelijk bij de traditionele exegese blijven en wil het moderne leven grotendeels op afstand houden, terwijl binnen de liberale halacha ervoor wordt gekozen om het moderne en religieuze leven veel meer met elkaar te integreren. In de regel zal de liberale halacha de soepelste regels en interpretaties uit Tora en Talmoed volgen, terwijl er binnen de orthodoxie een voorkeur voor de strengere variant bestaat.

Codificering van de halacha

Wie ooit een stukje uit de Talmoed heeft gelezen, zal weten dat dat beslist niet eenvoudig is. Naast regels is er ook heel veel discussie tussen verschillende rabbijnen opgenomen over de interpretatie daarvan. Hierdoor wordt verder gesprek over deze regels gestimuleerd. Ondertussen moeten er natuurlijk ook beslissingen genomen worden. Bijvoorbeeld over een vraag als: om welke tijd moet je eigenlijk precies je ochtendgebed zeggen?

Om op dit soort vragen eenvoudig antwoord te kunnen geven - en er vervolgens naar te kunnen leven - worden er boeken vervaardigd die alle regels uit Tora en Talmoed verzamelen en overzichtelijk presenteren. Dat proces begint in Bagdad, waar van ongeveer 600 tot 1000 de belangrijkste geestelijke leiders van het jodendom woonden (de ge’oniem). Een hoogtepunt werd echter bereikt met het boek Misjné Tora van de grote joodse filosoof Maimonides (1135-1204). Nog altijd wordt dit boek door orthodoxe Joden gebruikt om moeilijke vragen te beantwoor­den.

Iets later verscheen de Arba’a Toeriem (Vier poorten) van rabbi Jacob ben Asjer (1270-1343). Hij onderscheidde vier poorten, toegangswegen tot de halacha. Die indeling in vier delen is sindsdien standaard geworden. De eerste afdeling (Orach chajiem; de weg van het leven) gaat over de riten thuis en in de synagoge, door de week en tijdens de feesten. De tweede (Joré de’a; leer kennis!) over zuiverheid en kosjer eten. De derde afdeling (Even ha’ezer; rots van hulp) heeft familierecht (inclusief huwelijk en echtscheiding) tot onderwerp. Ten slotte wordt in Chosjen misjpat (borstplaat van recht) het civiel recht behandeld. Deze indeling laat zien dat het joodse recht inderdaad de volledige breedte van het leven omvat: niet alleen wat wij het religieuze leven zouden noemen - gebed, synagoge e.d.-, maar ook burgerlijke zaken als eigendomsrecht en diefstal behoren voor de Jood tot het domein waarover de zeggenschap van God gaat.

De vierdeling treffen we ook aan in wat de belangrijkste halachische codex is geworden: de Sjoelchan aroech (gedekte tafel) van rabbi Josef Karo (1488-1575). De titel vertelt de lezer dat hij in dit boek alle regels hapklaar kan vinden, als op een gedekte tafel, zodat hij niet zelf oneindig hoeft te zoeken in de dikke boeken van de joodse traditie. In de praktijk verving dit handboek alle voorgaande. Door de boekdrukkunst werd het over de hele toenmalig bekende wereld verspreid en werd het immens populair. Het was echter een samenvatting van Sefardisch joods recht en kwam nu ook in handen van Joden in Duitsland en Polen. Die wilden het boek ook gebruiken omdat het zo goed was, maar hadden ondertussen wel allerlei andere tradities ontwikkeld. Daarom verscheen er een supplement, de Mappa (tafelkleed) van rabbi Mozes Isserles (1525-1572) uit Krakau, die de specifiek Asjkenazische halachische traditie belichtte. Sindsdien werd dit ‘tafelkleed’ standaard afgedrukt bij de ‘gedekte tafel’.

Praktische halacha

Toch was dit boek van Karo nog erg dik en had hij niet alleen de regels opgenomen maar ook de discussie die daarover bestond. Voor gewone mensen was het daarom ook een veel te moeilijk boek, waardoor het vooral de rabbijnen waren die het gebruikten om hun beslissingen te nemen. Maar gewone mensen wilden niet voor ieder wissewasje naar hun rabbijn lopen om te vragen wanneer je bijvoorbeeld een niet-Jood op sjabbat jou mag laten helpen. Daarom werd een verkorte, praktische editie gemaakt die helemaal op het gewone leven is toegesneden: de Kitsoer sjoelchan aroech (de verkorte gedekte tafel). Die werd in 1864 door de Hongaarse rabbijn Sjlomo Ganzfried vervaardigd en veroverde in korte tijd een vaste plaats in menig joodse boekenkast. Op heldere en toegankelijke manier geeft Ganzfried weer hoe een Jood moet leven. Die duidelijkheid was precies wat velen nodig hadden in de roerige negentiende eeuw, toen door de industriële revolutie, nieuwe uit­vindingen en massale verstedelijking veel veranderde.

Aan de hand van een aantal concrete voorbeelden zal in een volgend artikel duidelijk gemaakt worden hoe halacha nu in de praktijk werkt. Want uiteindelijk komt het erop aan dat de regels in dikke boeken vervat en de beslissingen door rabbijnen genomen, in het leven van alledag geleefd worden - voor het aangezicht van God.



Het overgieten van de handen


Aangezien de mens, wanneer hij ’s morgens van zijn bed opstaat, als een nieuw geboren schepsel is [te beschouwen] voor de dienst aan de Schepper, gezegend is Zijn Naam, behoort hij zichzelf te heiligen en zijn handen te overgieten [met water] uit een beker, net zoals een priester dat [in de Tempel] deed. De priester heiligde iedere dag zijn handen [met water] uit het wasbekken vóór zijn dienst in de Tempel. Een aanduiding voor dit overgieten van de handen vindt men in Tenach. Immers er is gezegd [Tehilliem 26:6,7]: “ik zal mijn handen in reinheid wassen en ik zal Uw altaar rondgaan, G-d, om luid een dankbetuiging te laten horen”, enz.

Er is nog een reden voor dit overgieten [van de handen]: tijdens de slaap gaat de heilige ziel van de mens weg en rust er een onreine geest op het lichaam. Zodra men in zijn slaap wakker wordt, verdwijnt de onreine geest van zijn hele lichaam, behalve van zijn vingers. Deze verlaat de vingers pas, nadat men drie maal water over zijn handen heeft gegoten. Het is verboden om vier ammot [ongeveer twee meter] te lopen zonder eerst zijn handen te overgieten, tenzij er een dringende reden is.

Uit de Kitsoer Sjoelchan Aroech

drs. Bart Wallet
Vrede over Israël jrg. 52 nr. 1 (feb. 2008)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel