Het Israël Gods


Kan na de komst van de Messias en de verwerping van Hem door velen in Israël, nog sprake zijn van een bijzondere relatie van God met dit volk? Met het oog op deze vraag willen we naar vers 16 van Galaten 6 luisteren en dan met name naar wat Paulus bedoeld kan hebben met de uitdrukking: ‘het Israël Gods’.


Paulus is zijn brief aan de gemeente in Galatië aan het afronden en stelt nog eenmaal de regel: ‘in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw schepsel’. Dan vervolgt hij met een zegenbede: ‘En zovelen als er naar deze regel wandelen, over dezelve (zal zijn) vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods’.

Het is niet eenvoudig een definitieve verklaring van deze woorden te geven. Al meteen is er de vraag of het woordje ‘en’ (Grieks kai) wel moet worden vertaald. Dat hoeft taalkundig gezien namelijk niet. Dan staat het er in het Grieks alleen als aanduiding van een nadere verklaring: over hen zij vrede, nl. over het Israël Gods.

Tegenovergestelde meningen

Er zijn verschillende meningen, die tegenover elkaar staan:


1. Paulus bedoelt alleen het Joodse volk. Bij deze opvatting moet het woordje ‘en’ natuurlijk wél worden vertaald. Paulus wil het volk van God, zoals dat in het O.T. genoemd wordt, apart noemen als een gemeenschap waarover hij Gods zegen afbidt. M.R. van den Berg bijvoorbeeld zegt in zijn verklaring:

‘Paulus duidt met ‘Israël Gods’ nog weer een andere groep aan. Dat kan niet anders zijn dan het volk Israël dat de Messias verworpen had. Desondanks blijft het Góds volk. En Gods beloften voor dat volk zijn onberouwelijk. Daarom blijft Paulus voor dat volk bidden (vgl. Rom. 10:1). En hij zegt hier: dat genezen en beschermde leven door het kruis is er ook voor dat volk. Eens komt de dag waarop het er ook deel aan krijgt. (Rom. 11:25-32)’

Men leest dan deze term vanuit wat Paulus in Romeinen 9-11 over Israël zegt. Zo acht de Duitse exegeet Mussner in zijn commentaar de term ‘Israël Gods’ identiek met ‘geheel Israël’ uit Rom. 11:26.

De moeilijkheid is echter dat Paulus toch niet zal zegenen diegenen die zich niet aan zijn zojuist geformuleerde regel houden?


2. Een heel andere verklaring zegt: Paulus bedoelt de kerk die in de plaats van Israël in Gods heil mag delen. Inderdaad is deze tekst vaak gebruikt als grondslag voor een massieve vervangingstheologie: de gelovige christelijke kerk is in de plaats van Israël gekomen; zij is het ware Israël. Die naam is vanaf de apologeet Justinus (100-165) vergeestelijkend toegepast op de kerk, die vaak sterk anti-joods ingesteld was. De Joodse kerkleden kwamen steeds meer buiten beeld.

Deze verklaring heeft ook veel weerklank gevonden in de reformatorische theologie, al dan niet met de vermelding dat het ook om Joodse Christgelovigen gaat. Men kon wijzen op Romeinen 9:6 waar Paulus van de Joden zegt: ‘zij zijn niet allen Israël, die Israël zijn’. Daar geeft hij toch aan dat je in naam Israël kunt heten zonder dat je het naar je geestelijke houding werkelijk bent. En in 1 Korinthe 10:18 heeft Paulus het over het ‘Israël naar het vlees’. Dat impliceert toch dat er ook een geestelijk Israël is.

In deze uitleg wordt echter wel totaal voorbij gegaan aan het feit dat de naam Israël in heel de Bijbel nergens op een gemeenschap slaat die van niet-Joodse samenstelling is. Kort gezegd: de naam Israël betekent in de Bijbel altijd Israël, het volk der Joden. Ook de Joden zelf gebruikten en gebruiken de naam Israël alleen om het specifieke volk van God aan te duiden.

Nadere typering van Israël

Laten we vaststellen dat Paulus in ons vers een nadere typering van Israël wilde geven. Maar helaas is het ons niet duidelijk of hij denkt in lijnen van continuïteit (Israël blijft als volk delen in Gods heil) of in die van discontinuïteit, waarbij de nieuwe gemeente het ware Israël is, zoals S. Janse terecht in zijn dissertatie opmerkt (Paulus en Jeruzalem, pag. 169, n.66). Paulus gebruikt namelijk de naam ‘Israël Gods’ alleen hier en nergens anders.


3. Janse vermeldt dan een derde mogelijke verklaring, nl. dat Paulus binnen de groep die hij eerst noemt ‘zovelen als er naar deze regel zullen wandelen’ een verbijzondering aanbrengt: het Israël van God, de ware Joodse gelovigen.

Van Bruggen zegt in zijn commentaar eveneens dat het woordje ‘en’ of ‘ook’ de indruk geeft dat Paulus een specifieke groep nadrukkelijk wil binnensluiten binnen de grotere groep van ‘allen die zich naar die regel richten’. De herhaling van het woordje ‘over’ maakt het onmogelijk de woorden ‘Israël Gods’ te zien als een alternatieve omschrijving van de groep die in het voorgaande werd genoemd. Het kan ook niet gaan om een aanvulling op het voorgaande, omdat de formulering van 16a reeds allen-omvattend is. De overblijvende keuze is dat Paulus een deelgroep even apart naar voren haalt om duidelijk te maken dat ook zij begrepen zijn in de allen omsluitende formulering van vers 16a.

Dr. W. Duvekot stelt in de Bijbelverklaring Tekst voor tekst dat Paulus denkt aan alle Joden, die Jezus als de Messias hebben aangenomen, dus ook de Judaïsten tegen wie hij zich in de brief keerde. Duvekot vindt dat een juiste geestelijke houding van Paulus. Is dit niet een uiting van het kunnen leven als nieuw schepsel? Paulus is grootmoedig en gunnend en doet tegelijk een appèl op deze mede-gelovigen in Jezus die op strikt wettisch spoor blijven denken. Er blijft m.i. wel te bedenken dat hij in heel zijn brief principieel tegen de gedachten van deze Judaïsten ingaat.

Messiasbelijdende verklaringen

Twee auteurs van wie men zou verwachten dat zij voor het messiaans-Joodse accent zouden kiezen omdat ze zelf Messiasbelijdend zijn, nl. mevr. M. Eberlé-Gottlib in haar verklaring van Galaten en David Stern in zijn Jewish New Testament Commentary, zijn beide van mening dat Paulus juist niet de Joodse stroming in de kerk bedoelt, maar de hele kerk van Christus. Mevr. Eberlé legt dat niet nader uit, maar David Stern gaat er uitgebreider op in.

Hij wijst erop dat Paulus in de brief aan de Galatiërs polemisch schrijft en niet zoals in Rom. 9-11 in een rustig thetisch betoog. Paulus verwijst met de term ‘Israël Gods’ naar het bekende dagelijkse hoofdgebed uit de synagoge, het Sjemonee esree of Achttiengebed. Al in oudere commentaren is trouwens te lezen dat Paulus de woorden van het Achttiengebed in de geest gehad heeft. De Judaïsten dachten (zoals bijv. ook andere Joodse stromingen als de Essenen dat ook van zichzelf vonden) dat zij het ware Israël waren. Maar Paulus acht deze zegenbede juist op allen van toepassing die naar de nieuwe regel wandelen, dus Messiaanse Joden en Messiaanse heidenen.

Liturgische of profetische zegenbede

Het gaat dan om de laatste zegenbede uit het Achttiengebed, die luidt: ‘Leg vrede, goedheid en zegen, genade en vriendelijkheid en barmhartigheid over ons en over geheel Israël, Uw volk’. Kortheidshalve (iets dat we bij veel rabbinisch citeren tegenkomen) neemt Paulus alleen de eerste en de laatste zegening uit de serie van zes zegeningen als aanduiding van dit overbekende puur-Joodse gebed over. Ook verandert hij ‘ons’ in ‘hen’: ‘vrede en barmhartigheid zij over hen’. En dan kort hij het slot in: dus niet ‘en over geheel Israël, Uw volk’ maar: ‘en over het Israël Gods’. Dat doet Paulus niet een in rustig betoog, zoals we dat in Romeinen 9-11 of Efeze 2 vinden, maar aan het eind van een brief vol argumenten tegen de valse praktijk van de Judaïsten. Na de laatste onderstreping van de regel volgt een voor de hoorders bekende aanhaling uit het Achttiengebed uit de synagoge die Paulus heel bewust van toepassing verklaart op allen die naar die regel wandelen, besneden of niet. Zij vormen het ‘Israël Gods’. Stern zou deze naam wel tussen aanhalingstekens willen zetten: Paulus bedoelde het bij wijze van spreken.

Een zwak punt in deze opvatting is echter dat men uitgaat van de Babylonische versie van het Achttiengebed. Deze is wel algemeen gebruikelijk geworden in het Jodendom, maar van latere datum dan de Palestijnse, die waarschijnlijk al in Paulus’ dagen bekend was en die de helft zo kort is en in de betreffende bede juist het woord ‘barmhartigheid’ (Grieks eleos) mist. Aldus de Amerikaanse nieuwtestamenticus G.K. Beale.


Deze geleerde doet een andere suggestie aan de hand. In heel het O.T. komen we alleen in Psalm 85:11 en Jesaja 54:10 de woordcombinatie ‘barmhartigheid en vrede’ (Grieks eleos en eirènè) tegen. (Ps. 85:11 ‘Goedertierenheid en waarheid zullen elkander ontmoeten, de gerechtigheid en vrede zullen elkander kussen.’ Jesaja 54:10 ‘Bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken en het verbond van Mijn vrede zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer.’) Dat Paulus aan Jesaja 54 gedacht kan hebben ligt temeer voor de hand omdat hij in Galaten 4:27 ook het eerste vers uit deze profetie citeert: ‘de onvruchtbare zal meer kinderen hebben dan de getrouwde.’ Over toekomstig heil dat God aan Israël belooft spreekt ook Psalm 85. Veel psalmen eindigen trouwens met de zegenbede: ‘vrede zij over Israël’. Het is volgens Beale dus heel goed mogelijk dat Paulus beide teksten inzake het toekomstige heil over Israël in het hoofd en het hart had toen hij deze op de gehele nieuwtestamentische gemeente betrok.

Conclusie

We komen m.i. uit bij de volgende conclusie. Paulus citeert bewust een gedeelte uit het bekende Achttiengebed, of, als dat niet strikt te bewijzen is, profetische teksten over Gods zegen over Israël uit Psalm 85 en Jesaja 54. Hij past die aan het eind van zijn brief toe op de gemeente, bestaande uit gelovigen uit Joden en heidenen. Met ‘het Israël Gods’ duidt Paulus dan het specifieke Joodse deel van de ene nieuwtestamentische gemeente van Jezus Christus aan. Hij blijft oog hebben voor de bijzondere relatie die God met Zijn eerstgekozen volk heeft. En waarvan hij blijkens Rom. 9-11 verwacht dat God ook Israël leven uit de dood zal schenken. Het gebed om Israëls behoud moet daarom ook onder ons een plaats blijven hebben.

ds. Harry Rietveld
Vrede over Israël jrg. 50 nr. 3 (mei 2006)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel