Vanuit Jeruzalem
Sjemot
En dit zijn de namen...
Sjemot, ‘namen’, is de joodse naam van het bijbelboek dat wij Exodus noemen. Het heeft die naam gekregen omdat het boek begint met: ‘En dit zijn de namen van de zonen van Israël die naar Egypte kwamen...’
Niet alleen het bijbelboek wordt in de joodse traditie Sjemot genoemd. Doordat de Tora, gevormd door de eerste vijf boeken van de bijbel, het jaar rond wordt gelezen in de synagoge heeft iedere sabbat zijn eigen vaste lezing, parasja genoemd. Elke sabbat ontleent daaraan zijn eigen naam. Zo wordt op sabbat Sjemot de parasja Sjemot gelezen uit het boek Sjemot. Dit jaar wordt dat gedeelte, Exodus 1-6:1, gelezen op 1 januari 2005.
‘Dit zijn de namen...’ en dan zien we de zonen van Jacob voor ons verschijnen, Ruben, Simeon, Levi, Juda en de anderen. Als ik de namen hoor krijg ik vanzelf de associatie met de rijzige gestalten van stoere, sterke mannen, zoals je die getekend vindt in kinderbijbels. Net zoals overigens ook de kring van leerlingen rond Jezus altijd lijkt te bestaan uit twaalf vrijwel gelijke mannen, die blaken van vertrouwen en tevredenheid. Hooguit de kleur van de kleding van Simon, Andreas, Jakobus, Johannes en de anderen verschilt. De bijbelteksten geven een heel ander beeld en maken duidelijk dat de mannen net zoveel van elkaar verschilden als elke willekeurige groep mannen (mensen!) vandaag. Ieder met een eigen naam. Desondanks vormden ze een groep en werd hen een belangrijke plaats en taak gegeven in opbouw en voortbestaan van respectievelijk het joodse volk en de kerk.
Stad van David
Dwalend door Jeruzalem waan je je soms in de bijbelse tijd. Straten zijn genoemd naar koningen en koninginnen, naar profeten en wijzen, naar helden, rabbijnen en markante figuren uit verleden en heden. Dat geeft een merkwaardig gevoel van samenhang tussen toen en nu en brengt bijbelse personages dichtbij. Simson, Jonathan, Hizkia, ze zijn allemaal de volgende straat links of rechts. Doordat veel joden een bijbelse voornaam hebben wordt dit nog verstrekt. David, Rachel, Esther, je komt ze overal tegen op straatnaambordjes of naast huisdeuren.
Maar namen zijn onderhevig aan de mode, ook in Israël. De kinderen waar onze kinderen bij in de klas zitten heten geen Itzchak of Batsjeva meer, maar hebben namen als Doron, Sjier, Kvier, Roni en Tom. En ook Maja’s kom je hier steeds meer tegen.
Kindernamen
Volgens een krantenartikel van enige tijd geleden zijn er in Israël drie groepen kindernamen. De eerste groep bestaat uit Bijbelse namen, zoals Sara, Sjimon, Rachel en Tamar. In de tweede groep komen namen die zowel aan jongens als aan meisjes worden gegeven, zoals Sjai (geschenk), Roni (mijn vreugde), Adi (mijn getuige). De derde groep bestaat uit namen die Hebreeuws klinken en ook in het buitenland voorkomen, zoals Keren, Sjaron, Gaja en uit namen die door ouders zelf bedacht zijn, zoals Kochav (ster), Chalom (droom), Stav (herfst).
Het zal niet verbazen dat nog maar weinig kinderen bij de eerste groep horen. Als er al bijbelse namen gegeven worden dan is het in verkorte vorm. In plaats van Esther en Mirjam, namen die een beetje ouderwets gevonden worden, komen dan nu Esti en Mirrie. Aan de naam van iemand kun je zo’n beetje afleiden in welke tijd hij of zij geboren is!
Jad vaSjem
Namen geven iets van de aard van een mens weer en verbinden het nu met het verleden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden om die reden Joden die geen ‘erkende’ Joodse namen droegen verplicht de naam Israël of Sara toe te voegen. De naam werd, mét de Jodenster en het stempel in identiteitsbewijzen, middel om Joden af te zonderen en als een groep te zien en behandelen.
De nagedachtenis van ieder afzonderlijk mens is de opdracht die het herinneringscentrum Jad vaSjem (‘een gedenkteken en een naam’) zich heeft gesteld. Het probeert zoveel mogelijk namen te noteren van mensen die zijn omgebracht tijdens de Sjoah en gegevens over hun levens te verzamelen.
Naamgeving in Israël is soms nog sterk verbonden met de geschiedenis van de familie. Een verhaal vertelt over de felle discussie die in een familie plaatsvond over de naam die een kind moet krijgen dat nog niet geboren is. De opa wil graag dat het kind Mendele zal heten, naar het kleinkind dat tijdens de Tweede Wereldoorlog is gestorven. In die naam ziet hij de voortzetting van het leven zoals het was. De kleindochter voelt er niets voor. Mendele is voor haar symbool van het oude leven dat voorbij is en denkt dat de naam het leven van haar kind zal vergallen. Ze vindt de naam ook nog eens lelijk en verschrikkelijk. De moeder probeert te bemiddelen en stelt voor het kind Menachem te noemen. De betekenis is gelijk, trooster, en de laatste naam is echt Israëlisch. Opa is tevreden met de naam, maar de kleindochter vind dat Menachem de geur van de oude tijd oproept en je alleen een klein, zwak kind zo noemt. De aanstaande vader begrijpt al helemaal niets van de noodzaak om met de naam een verbinding te leggen met het verleden en iemand anders zo te gedenken. Het verhaal eindigt zonder oplossing. De spanningen tussen de generaties blijven.
HaSjem
Een van de belangrijkste en indrukwekkendste geschiedenissen in het bijbelboek Sjemot, is de ontmoeting die Mozes heeft met de God van de aartsvaders (Ex 3). Om de naam van deze God draait een groot deel van het verhaal. ‘Zie, als ik tot de zonen van Israël kom en tot hen zeg ‘de God van jullie vaders heeft me naar jullie gestuurd’ en ze tegen me zeggen ‘wat is zijn naam?’, wat zal ik tegen ze zeggen?’ En dan volgen de verschillende namen: Ik ben die Ik ben, Ik ben, de God van jullie vaders, de God van Abraham, de God van Izaak en de God van Jacob. Met daartussen de mysterieuze naam die alleen geschreven kan worden en uit de letters J H W H bestaat.
In de Joodse traditie wordt deze heilige Naam vervangen door Adonai, Heer, tijdens de gebeden en lezing uit de Tora. Maar in het dagelijks taalgebruik wordt ook deze naam nog vervangen en dan door ‘haSjem’, de Naam.
Om de betekenis van deze naam te verklaren verbinden Joodse geleerden hem met de naam, ‘Ik ben die Ik ben’ die met dezelfde letters wordt geschreven. Rashi vertaalt de naam net anders en probeert te verklaren waarom in Ex 3:14 nogmaals ‘Ik ben’ staat. Hij leest de naam als ‘Ik zal zijn die Ik zal zijn’, namelijk: Ik zal zijn met jullie in deze nood (in Egypte), zoals Ik met hen zal zijn in andere nood. Hier moet Mozes verontrust op hebben gereageerd. Waarom moet Israël al horen dat er andere ballingschappen en tijden van nood zullen volgen; is de huidige nood nog niet genoeg? God stemt in met wat Mozes zegt en draagt hem op aan het volk te vertellen dat ‘Ik zal zijn’ hem heeft gestuurd, Hij die in deze nood nabij is.
De Naam, haSjem, verwijst dus naar de barmhartigheid van God en naar Zijn eeuwigheid. Op die manier kom je de naam ook op straat tegen. Nogal eens antwoord iemand op de vraag hoe het met hem gaat met ‘baruch haSjem’, gezegend zij de Naam. Daaruit spreekt dankbaarheid en afhankelijkheid van de Barmhartige.
De nabijheid die uit de Naam spreekt neemt niet weg dat de onuitspreekbare Naam ook aangeeft dat Hij ver verheven is boven de mensheid. Hij kan niet worden ingezet in onze plannen.
Tegelijkertijd is Hij het die zich verbindt met onze geschiedenis door Zijn volk te leiden. De 19e eeuwse rabbi Hirsch legt uit waarom de drie aartsvaders met zoveel nadruk genoemd worden in dit gedeelte. Alledrie gingen zij door vele moeilijke tijden heen, door grote successen, neergang en ballingschap werden hun levens getekend. Maar God bleef steeds bij hen. Zo zal God ook bij hun nakomelingen zijn, ook als er weinig hoop lijkt op verbetering of zelfs de kans op overleving.
Voor mij als christen krijgt zo’n uitspraak nog weer een andere betekenis. In de komst, het sterven en opstaan van Jeshua, Jezus, zien we de barmhartigheid van haSjem oplichten.
De naam Jeshua hoor je in Israël alleen in Messiasbelijdende gemeenten. Daarbuiten wordt Hij 'Jeshu’ genoemd. Onbewust wordt dan ingestemd met de herkomst van de naam, die samengesteld is uit de eerste letters van de woorden ‘moge zijn naam worden uitgewist’ en de grote spanningen tussen Joden en christenen aanduidt. Een oude dame hoorde ik eens tijdens een dienst zeggen, dat met dezelfde letters kan worden gezegd ‘Zijn naam zal worden verheerlijkt’!
Zo zal het zijn. Door de tijden heen is God Zijn volk nabij en ook Zijn Kerk leeft van de belofte ‘Ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld’. Baruch haSjem.
drs. Kees Jan Rodenburg
Vrede over Israël jrg. 48 nr. 5 (nov. 2004)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel