Leren met/van Israël - ‘het Leerhuis’ (1)
Wie ooit eens door de joodse wijk in Jeruzalem heeft gelopen, zal stellig uit veel openstaande ramen een soort murmelend of reciterend geluid hebben gehoord. De kans is groot dat u dan een ‘jesjiva’ (talmudschool) waar mannen van allerlei leeftijd aan het ‘lernen’ zijn, d.w.z. de Schriften en de commentaren daarop lezen en met elkaar bespreken, al discussiërend over de betekenis daarvan. Daar klopt het hart van het joodse levensbesef. Het ‘beth-ha-midrasj’ (leerhuis) is niet weg te denken uit de joodse geschiedenis. Die geschiedenis is er zelfs in grote mate door gevormd.
Achtergrond
Vanuit het gebod aan Israël dat ieder de taak heeft de ‘tora’ (= wegwijzing) te leren en te doen, weet elke jood zich opgenomen in een leerproces, dat levenslang duurt. Wie ophoudt met ‘lernen’ vergeet op den duur waar het om gaat en raakt de weg kwijt.
Het eerste ‘lernen’ vindt plaats in het gezin: het is de plicht van alle ouders daarmee te beginnen zodra het kind kan praten.
Het joodse onderwijs bestaat uit drie stappen: van jongs af vertrouwd maken met de Schriften, door die te horen en te lezen, met als kern daarvan de tora; en daarvan weer als centraal gedeelte het zgn. ‘Sjema’ (‘Hoor, Israël’, Deut. 6:4-9; 11:13-21 en Num. 15:37-41 - dit zal men uit het hoofd kennen en zo mogelijk nog met de laatste levensadem uitspreken). Vanuit dit ‘leren’ komt als tweede stap de inwijding in de rituelen (de gebeden en de feesten), om zo bewust aan de samenkomsten te kunnen meedoen. En de derde stap is het bijbrengen van sociaal bewustzijn: de verantwoordelijkheid en de zorg voor elkaar. Hoe meer tora men kent, des te wijzer wordt men om tot eigen verantwoord leefgedrag te komen en tot Gode-toegewijd handelen.
Vanaf ongeveer het tiende jaar kan men naar het ‘beth-ha-midrasj’.
Graag wijst men er op dat vanaf oude tijden (zeker vanaf de tweede tempelperiode, wellicht nog eerder) het bezig-zijn met wat in de schriften en de traditie is overgeleverd de basis en de ruggengraat van het jodendom is geworden. De tora-centra hebben in grote mate bijgedragen aan het voortbestaan van het joodse volk. Ze zijn de dragers van de traditie, de wegbereiders voor het nageslacht.
Doel
Doel van het leren is: komen tot een (dieper) verstaan van heel de Schrift in haar brede samenhang. Daartoe wordt gezocht naar de betekenis van de woorden en worden ze met elkaar in verband gebracht: wat staat er, wat is erover gezegd, hoe kan dat vandaag worden toegepast? Vanuit dit verstaan wordt men toegerust tot onderscheidingsvermogen (inzicht en fijngevoeligheid) en raakt men meer en meer betrokken bij de daden van God en geoefend tot het leven met en voor God. Zo kan men een ‘gaaf’ mens worden, in staat om verantwoord z’n levensweg te kiezen en te gaan. Zei Paulus in 2 Tim. 3 ook al niet zoiets over de Schriften?
De methode
De methode is een ‘heen-en-weer-gaan’ tussen tekst en (be)leven, tussen God en mens (luisteren, verwerken, eigen maken), tussen mensen onderling (elkaar bevragen, uitdagen, toetsen) en tussen onszelf en onze leefsituatie (van tekst naar leven, van leven naar tekst).
Vandaar dat u enkele malen het woordje ‘lernen’ las. Het is meer dan ‘uit het hoofd leren’. Het gaat erom dat het hart wordt gevuld, het denken wordt geleid en het doen in praktijk wordt gebracht.
Sterk onderdeel van dit ‘lernen’ is het wisselwerkingsproces.
In de joodse traditie is de mens een ‘dialogisch wezen’: afhankelijk van en in relatie met anderen kan hij zich ontwikkelen. Zo bevraagt men elkaar, luistert men naar elkaar, daagt elkaar uit, geeft elkaar aanwijzingen en leert men van elkaar. Ook de ‘onderwijzer’ leert en maakt zich steeds meer eigen door van zijn verworven kennis uit te delen en zijn inzichten te delen en ter discussie te stellen.
Aardig is in dit verband de opmerking van een joodse wijze: als een leerling tegen hem zegt dat hij al drie keer door de Talmud (het geheel van aantekeningen en discussies bij het bespreken van de leer) is heengekropen, dan zegt de leraar tegen hem: ‘en, heeft die zich nu ook in jóu genesteld?’
Luisterend naar de woorden in hun oorspronkelijke samenhang en betekenis en verwerkend hoe die zich in de loop van de geschiedenis hebben ontwikkeld gaat het om de praktische toepassing in de leefsituatie van vandaag - je zou bijna kunnen denken aan de ‘wat-nut-u’ vragen uit de Heidelbergse Catechismus.
Een voorbeeld
Misschien is het voor de welwillende lezer wel aardig om met een concreet voorbeeld aan de slag te gaan.
U zou eens een vergelijking kunnen maken tussen wat de Here zegt in Gen. 2:16.17 enerzijds en anderzijds wat de slang daarvan maakt in Gen. 3:1 en hoe de vrouw daarop reageert in 3:2.3. Welke verschillen ziet u? Hoe gaat de slang te werk en hoe antwoordt de vrouw daarop? Om een beetje op weg te helpen: van Godswege (2:16.17) mag je veel en is slechts één ding verboden. Met dit gegeven kunt u wellicht subtiele, maar o zo wezenlijke verschillen ontdekken en de fatale afloop van de duivelse schriftverdraaiing zien.
H. Biesma
Vrede over Israël jrg. 44 nr. 1 (feb. 2000)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel