j Conflicten in en om Israel

Conflicten in en om Israël

1. De heiliging van de Naam

De stichting van de staat Israël op 14 mei 1948 was voor het gevoelen van de meerderheid van de Joden van uitermate grote betekenis. ‘Eindelijk’, zo vertelde onlangs een religieuze Jood in een interview, ‘werd ons in de gave van de staat de mogelijkheid geschonken om ons godsdienstige leven in de maatschappij gestalte te geven.’ Naar de overtuiging van de geïnterviewde man bestond voor Joden deze mogelijkheid in de diaspora alleen maar in huis of in de synagoge, in de privé-sector. In de nieuwe staat kan het op maatschappelijke en politieke wijze ingevuld worden.

Met bovenstaande uitspraak is voor het jodendom iets zeer wezenlijks onder woorden gebracht. Het is en blijft voor een Jood een roeping om op alle levensgebieden aan de heiliging van de Naam gestalte te geven.

In de verstrooiing was, zoals in de geschiedenis herhaaldelijk is gebleken, naar het gevoelen van vele Joden de heiliging van de Naam slechts mogelijk door de dood, in het martelaarschap. Nu echter, in de nieuwe staat, zal heiliging door het leven mogelijk zijn. Daarom kan een Joodse staat niet zonder joodse religie. Rabbijn Herzog benadrukte reeds in de beginjaren van de staat Israël dat deze gebaseerd behoorde te zijn op de halacha, de joodse leefregels. Daarmee sloot hij aan bij de in ca. 900 levende joodse denker Sadja Gaon, die stelde: ‘Wij zijn slechts een volk door de Tora. Op het ogenblik, dat er geen enkele verbinding meer zou bestaan tussen ons als volk en de leer in welke vorm dan ook, hebben we geen recht van bestaan meer’.

Door op deze wijze de stichting van de staat Israël te verbinden aan de heiliging van de Naam, wordt de uitdaging waarvoor thans het volk Israël zich geplaatst ziet, ook ten aanzien van het omgaan met conflicten, duidelijk. Heiliging van de Naam behoort daarom het principe te zijn waaruit het joodse volk nu en in de toekomst mag leven.

2. Geen nieuwe start zonder voorgeschiedenis

Veel van de uitdagingen en conflicten waarmee Israël nu geconfronteerd wordt, gaan terug tot op de tijd voor het uitroepen van de staat. Zo zijn er tenminste drie probleemvelden te noemen.

  1. Het Joodse volk zelf.
  2. De Arabische bevolking.
  3. De internationale gemeenschap.

Met betrekking tot het onder a. genoemde is te zeggen dat het jodendom in 1948 allang geen geestelijke eenheid meer vormde. Voor de Franse Revolutie zagen de Joden zich nog als een unieke gemeenschap, uitverkoren door God, om getuige te zijn van Hem door het doen van zijn mitswot (geboden). Bij de stichting van de staat was het een volk met uiteenlopende godsdienstige en culturele stromingen geworden. De emancipatie had aanpassing van het traditionele joodse zelfverstaan vereist.

Daarom betekende de uitroeping van de staat Israël voor de orthodoxe Jood heel wat anders dan voor zijn liberaal religieuze volksgenoot, terwijl een niet-religieuze Zionist nog weer anders tegen het nieuwe nationale tehuis aankeek.

Voor de orthodoxen speelde met name de vraag of de stichting van de staat geen rebellie tegen God betekende. Men nam immers zijn lot in eigen hand en wachtte niet op de goddelijke verlossing door de Messias. Mocht de staat wel in verband met messianisme gebracht worden? Voor de liberale Joden was een nieuwe staat niet zo noodzakelijk. Gods Koninkrijk zou huns inziens een meer zedelijk karakter dragen en niet verbonden zijn met de terugkeer van het volk naar een eigen land. Bij niet-religieuze Zionisten speelde het moderne nationalisme op de achtergrond sterk mee.


Het tweede probleemveld, dat van de Arabische bevolking, roept direct een leus in de herinnering die ooit in zionistische kring geklonken had: ‘een volk zonder land voor een land zonder volk’. Toch was dit laatste bij de uitroeping van de staat allerminst waar. In het land waar de staat Israël werd uitgeroepen woonde op dat moment al eeuwenlang een ander volk. Het probleem van de relatie tot de Arabische of Palestijnse bevolking kondigde zich al direct aan. Vanaf het prille begin zag Israël zich voor de uitdaging geplaatst of het het land met de Palestijnen zou willen delen, en zo ja, op welke wijze. Het bracht op pijnlijke wijze een nog steeds voortdurende conflictsituatie aan het licht.


Tenslotte plaatste ook de internationale samenleving Israël voor een levensgroot probleem. De Verenigde Naties hadden toegestaan dat de nieuwe staat het karakter van een joodse staat zou dragen, maar hadden tevens bepaald dat het een democratie zou behoren te zijn. Daarmee zag Israël zich geplaatst voor de uitdaging om het spanningsveld tussen het democratische en het joodse element tot een bevredigende oplossing te brengen.

De conflictueuze vraagstelling rees op of het leven in Israël genormeerd diende te worden naar de regels van de Tora en de joodse traditie of naar algemeen menselijke zedelijke regels. Zou dat probleem geen splijtzwam gaan vormen binnen de Joodse gemeenschap zelf? Bovendien, hoe moest men in een Joodse staat omgaan met niet-Joden? Zouden zij naar democratisch beginsel als gelijkwaardige staatsburgers beschouwd worden met gelijke rechten als de Joodse Israëli’s? En op welke wijze zou de vrijheid van godsdienst in een staat met een zo dubbel uitgangsprincipe gegarandeerd kunnen worden?

De stichting van de staat was voor het volk Israël, zeker na de verschrikkingen van de Shoah, ongetwijfeld een vreugdevolle en dankbaar stemmende gebeurtenis. Toch waren daarmee de problemen voor het volk niet opgelost. Integendeel, het volk Israël stond nu voor een nieuwe uitdaging. Het stond nu voor de vraag welke vorm de nieuwe staat zou gaan aannemen binnen de internationale samenleving en hoe humaan de maatschappij er zou gaan uitzien.

3. Na vijftig jaar

Nu de staat Israël vijftig jaar oud is blijken de uitdagingen en conflicten waarmee Israël te maken heeft nog steeds in dezelfde probleemvelden te liggen.

Israël is op zoek naar zijn identiteit en worstelt met het probleem hoe het de kloof tussen religieus en niet-religieus kan overbruggen. Moet men een democratie worden als andere volkeren, dus met een volkomen scheiding tussen staat en religie? Dan houdt men op joodse staat te zijn.

En, zo vragen vele religieuzen zich af, hadden we dan niet beter als een godsdienstige groepering in de verstrooiing kunnen blijven leven? Het lijkt wat op de roep van het volk Israël in bijbelse tijden toen het aan Samuël vroeg: ‘stel nu een koning over ons aan om ons te richten, als bij alle andere volken’.

Binnen religieuze kringen speelt bij het zoeken naar de identiteit de relatie t.o.v. de staat een grote rol. De ultra-orthodoxe groep Neture Karta vindt de staat een godslasterlijk verschijnsel, want men heeft met de stichting ervan vooruitgegrepen op wat alleen de Messias mag doen. De meeste orthodoxen erkennen de staat als feit, maar niet als een recht. Zij zijn bereid de regeringen te ondersteunen in ruil voor het verwerven van voorrechten. Voor Gush Emunim, de nationaal religieuze partij, heeft de staat een bijna Messiaans karakter, het is een aan de Messiaanse tijd voorafgaande vorm. Het is een heel kleurenspectrum, dat de interne conflictsituatie goed aangeeft.

Daarnaast speelt bij de identiteitskwestie binnen Israël de vraag mee of niet-orthodoxe Joden, zoals de Reform-Joden (Liberale Joden) en de Conservatives (een groepering tussen Orthodox en Reform) wel overeenkomstig de joodse traditie volwaardig beschouwd kunnen worden. Dit conflict treedt met name aan het licht bij de zogenaamde ‘bekerings’-wetgeving. Daar speelt de vraag of je bekeerlingen tot het Jodendom die via niet-orthodoxe rabbijnen toegetreden zijn wel als echte Joden kunt beschouwen.


De problematiek rondom de Arabische bevolking heeft zich in de loop van de vijftig jaar ook verder ontwikkeld en is nog steeds niet tot een bevredigende oplossing gekomen.

Met buurlanden als Egypte en Jordanië bestaan vredesverdragen en hebben zich goede handelsbetrekkingen ontwikkeld, maar met Syrië en Libanon leeft men nog op uitermate gespannen voet. De reeds sinds 1982 bestaande bezetting van de zogenaamde veiligheidszone in Libanon wordt als zeer onbevredigend ervaren en vraagt om een oplossing.

Het grootste vraagstuk vormen echter de Arabieren binnen de grenzen. Naar twee zijden.

In de eerste plaats naar de zijde van de Palestijnen, Arabieren die niet het Israëlische staatsburgerschap hebben. Zij ervaren Israël als een bezettende macht. Het vredesproces op basis van de Oslo-akkoorden, dat een oplossing van dit conflict zou moeten brengen, zit echter in het slop. Toch hebben ook de Palestijnen recht op een eigen staat, tenminste als men er vanuit gaat dat ook de islamitische en christelijke Arabische bewoners van het land in vrijheid en naar gelijkwaardigheid over hun lot mogen beslissen.

Hoe moeilijk dat binnen een joodse staat is, blijkt uit het feit dat Arabieren die het Israëlische staatsburgerschap hebben ontvangen, toch niet als volkomen gelijkwaardig worden gezien en bijvoorbeeld voor vele toonaangevende maatschappelijke en politieke functies niet in aanmerking komen. Hier steekt de spanning die er bestaat tussen een staat die zowel joods als democratisch is, weer de kop op.


We zitten daarmee midden in het derde probleemveld en ontdekken dan dat als gevolg van het op gespannen voet staan van ‘joods’ en ‘democratisch’, in de praktijk het minderhedenprobleem niet slechts een Joods/Arabische kwestie is, maar betrekking heeft op alle minderheden in het land. Hoe zal Israël, zonder dat het tot een volkomen scheiding tussen staat en religie komt, aan minderheden gelijkwaardige burgerrechten kunnen garanderen op maatschappelijk, politiek en godsdienstig terrein?

Hier ligt op de vijftigste verjaardag van de staat Israël een geweldige uitdaging. Is het voor Israël mogelijk aan deze problemen het hoofd te bieden? Mijns inziens wel, maar dan moet men juist wat men in dit land zo belangrijk vindt, de verhouding tussen religie en staat, op een bepaalde manier een rol laten spelen.

4. Naar recht en gerechtigheid

We zijn dit artikel begonnen met het positieve getuigenis dat het in een joodse staat om niets anders kan en mag gaan dan om de heiliging van de Naam. Op die manier kan de staat een middel zijn om op alle terreinen van het leven naar Gods wil te leren leven. De bijbelse waarden en rechtvaardige wetten mogen centraal staan.

Dat uitgangspunt betekent een geweldige uitdaging voor elke joodse staatsburger in zijn relatie tot God en tot zijn joodse landgenoot. Tegelijk mag het een geweldige uitdaging zijn om de niet-joodse bewoners van het land een plek te geven waarin ze volledig tot hun recht komen. Bovendien mag op de christelijke en islamitische bewoners van het land een beroep gedaan worden om naar dezelfde waarden van recht en gerechtigheid, die zij vanuit hun heilige boeken met het joodse volk gemeenschappelijk hebben, te leven en zo hun plaats in de maatschappij in te nemen.

De hantering van dit principe zal de manier mogen en moeten zijn om conflicten als een uitdaging te gaan zien die op een heilzame manier tot een oplossing gebracht kunnen worden.

C.J. van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 42 nr. 2 (apr. 1998)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel