Herenigd onder één Koning
“Het Tienstammenrijk is verdwenen”, zo wordt vaak gezegd. “Hoogstens kun je er onder de volken nog een restant van terug vinden.” Wat zegt de Schrift erover? We zullen zien dat de profeten, vooral Ezechiël en Jeremia, beloften bevatten voor het Tienstammenrijk. Ezechiël 37:15-28 is gebruikt als leeslens. Daardoor zien we dat de vervulling al oplicht in het Nieuwe Testament.
De eenheid van Israëls twaalf stammen bestond, theologisch gezien, uit het land Kanaän, de dynastie van David en het heiligdom te Jeruzalem. Het geestelijke en morele verval van het Noordelijke Koninkrijk uitte zich in het losmaken van het Davidische koningshuis en de tempeldienst. Het leidde tot haar ondergang: de transjordaanse stammen werden weggevoerd (1 Kron. 5:6.26), daarna delen van Galilea (2 Kon. 15:29) en nog een deel na de val van Samaria (2 Kon. 17:6). Vreemde volken werden naar Israël gevoerd (2 Kon. 17:24; Ezra 4:9-10). In de annalen van Tiglath-pileser en Sargon staat dat ze ruim 40.000 mensen uit het Noordrijk wegvoerden.
Achterblijvers
De meerderheid van de bevolking bleef echter in het land. De priesters en levieten uit het Noordrijk, een hele stam dus, waren al na de scheuring van het rijk naar Rehabeam overgekomen (2 Kron. 11:13-15). Koning Asa verzamelt, naast Juda en Benjamin, ook “een menigte” vreemdelingen uit Efraïm, Manasse en Simeon om het altaar te Jeruzalem te herstellen (2 Kron. 15:8-9). De reformator-koning Hizkia nodigt “het ganse Israël en Juda”, met name Efraïm en Manasse, uit voor het Paasfeest; ze komen zelfs uit Aser, Manasse, Issaschar en Zebulon (2 Kron. 30:1.6; .11.18). Als zij terugkeren, vernietigen zij de afgoden in Israël, tot in Naftali toe (2 Kron. 31:1; 2 Kron. 34:6).
Er blijven er echter ook in de steden van Juda (2 Kron. 31:6) en de bevolking van Jeruzalem neemt zo toe dat Hizkia de stad vergroot (2 Kron. 32:5). Josia bidt voor herstel voor de overgeblevenen in “Israël en in Juda” (2 Kron. 34:21) en reformeert het land (2 Kron. 34:33). Voor de kronist is het helder: Israël wordt hersteld. Jeremia bevestigt het: zelfs na de val van Jeruzalem brengen noorderlingen, “lieden van Sichem, van Silo en van Samaria”, spijsoffer naar het huis van de HEERE (Jer. 41:5).
Terugkerende ballingen
Na de ballingschap van Juda keren met Zerubbabel “mannen des volks van Israël” (Ezra 2:2) terug. De meesten waren zuiderlingen (Ezra 1:5). Toch hadden ze twaalf leiders (Neh. 7:7) en twaalf priesters (Ezra 8:24). Deze brachten twaalf offers, “naar het getal der stammen Israëls” (Ezra 6:17; 8:35). Er keerden 42.360 mensen terug uit de ballingschap (Neh. 7:66), waarvan 30.360 uit Juda, Benjamin en Levi (Ezra 2:64) – vermoedelijk waren de anderen, naast vreemdelingen, ook noorderlingen.
Leeslens
Deze gegevens hebben een theologische zeggingskracht, die ook tot uitdrukking komt in de namen van het Noordrijk. ‘Israël’ and ‘Jozef’ duiden het Noordrijk na de scheuring aan, maar houden ook hun oorspronkelijke algemene betekenis, net als ‘Jakob’. Daarmee benoemen ze de trouw van de HEERE. ‘Efraïm’ en ‘Samaria’ betekenen het noordelijke Koninkrijk; ‘Efraïm’ is ook het teergeliefde volk, maar ‘Samaria’ blijft negatief.
Hebben de cijfers en de namen al veel te zeggen; de stem van de profeten is nog sprekender. Hun woord is gegrond op de beloften in de Torah, waarin de HEERE belooft dat Hij Zijn volk zal gedenken in het land van hun vijanden: Hij houdt het verbond met de patriarchen (Lev. 26:44-45; Deut. 30:1-9). Elia op de Karmel grijpt daarop terug, als hij in twaalfvoud het offer aan Jahweh brengt. Vrijwel alle profeten verkondigen zowel oordeel als hoop voor de tien stammen. Het meest uitdrukkelijk doen Jeremia (o.a. hfdst. 30-33) en Ezechiël dat.
Ezechiël 37:15-28 is een goede leeslens: het is een lange perikoop die volgt op het visioen van Israëls herstel in vers 1-14, de beelden zijn rijk, Jahweh’s Knecht neemt erin een prominente plaats in, er wordt nadrukkelijk gemeld dat Jahweh alles zal doen en in de volgende hoofdstukken volgt een eschatologisch perspectief.
Herstel
De inhoud van Ezechiël 37:15-28 is dat de profeet twee “houten” moet nemen en daarop schrijven: “Voor Juda, en voor de kinderen Israëls, zijn metgezellen”; respectievelijk: “Voor Jozef, het hout van Efraïm, en van het ganse huis Israëls, zijn metgezellen.” De profeet moet die houten tot elkaar doen naderen “en zij zullen tot één worden in uw hand”. De uitleg is, vers 19, dat de HEERE Zelf Efraïm en Juda zal verenigen in Zijn hand. Ezechiël toont ons in de verzen 21-25 vier aspecten van herstel, geordend in een inclusio, van buiten naar binnen: de etnische, territoriale, politieke en geestelijke identiteit.
Het territoriale herstel is het meest algemeen: het volk zal weerkeren in het beloofde land. Het politieke herstel wordt uitgedrukt in een opmerkelijke variatie (“vorst”, “koning”, “Mijn knecht David”, “herder”); het gebruik van “koning” is de climax. Verwante verzen noemen de Geest van de HEERE als de bewerker van het geestelijke herstel. De herder-koning bewerkt het etnische herstel van Israël. ‘Jozef’ nadert tot ‘Juda’ en zij zullen tot één worden, één van hart en geest, onder één Koning-Herder. Dit leidt tot geestelijk herstel (het hart van de inclusio van herstel, 37:2337:23).
Zo wordt de oude belofte “en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn” nieuw leven ingeblazen (vers 27). Israël en de volken zullen Jahweh’s Naam erkennen.
Vervullingen
Wat is nu de vervulling van deze profetie? Ezechiëls tekenhandeling was bedoeld om Juda ervan te overtuigen dat ze met Jozef deelde in Israëls droogheid (hout) en hoop (hereniging).
De eerste laag van vervulling voltrok zich in de hereniging van de overgeblevenen en de terugkerende ballingen.
De tweede vervulling vond plaats toen Jezus en de nieuwtestamentische auteurs het herstel van de eenheid van alle stammen zagen als present and komend. De essentie is geestelijk herstel, ingeluid in de komst van Christus en de uitstorting van Zijn Geest. Dit was voorafgebeeld in Anna’s aanwezigheid bij Christus’ presentatie in de tempel, Zijn roepen van twaalf discipelen, Zijn tochten door het noordelijke land en Zijn zaligmakende interesse in Samaritanen.
De vervulling van de profetie kreeg een vervolg op de Pinksterdag zoals blijkt in de lijst van de herkomst van “het huis van Israël” (Hand. 2:8.36): Joden en Jodengenoten uit vier volken, namelijk Parthers, Meders en Elamieten (het gebied waarheen de tien stammen waren gedeporteerd) en uit de inwoners van Mesopotamië (het gebied van Juda’s ballingschap); en verder uit de gebieden Judea en diverse streken in het noord- en zuidwesten, gezien vanuit Israël. Het blijkt ook uit Petrus’ spreken over de nieuwe David Die de belofte van de Heilige Geest ontvangen had (Hand. 2:25-35).
Een derde vervulling vond plaats in het werk van de apostelen en hun brieven omtrent de Joden (Hand. 26:6-7; Rom. 9-11; Hebr. 8:7-13 Jak. 1:1; Openb. 21:12).
De vierde, eschatologische, vervulling vindt plaats vanaf de apostolische tijd tot de wederkomst van Christus, in een grotere oogst van Israëlitische gelovigen en het herstel van Israël.
Dhr. G.H. Wassink, werkzaam als theologisch toeruster in Albanië voor de Zending Gereformeerde Gemeenten, studeerde aan de Theologische Universiteit Apeldoorn af op de scriptie Reunited Under One King. Interpretation of the Old Testament Prophecies on the Future of the Ten Tribes of Israel.
G.H. Wassink
Verbonden jrg. 62 nr. 4 (nov. 2018)
www.kerkenisrael.nl/verbonden