Schets voor een preek waarin bijzondere aandacht gegeven wordt aan de verhouding Kerk-Israël

Het Loofhuttenfeest

Keuze voor dit onderwerp, het Loofhuttenfeest

Een preekschets, die betrekking heeft op de relatie tussen de kerk en Israël kan verschillende thema’s behandelen. Dit jaar is besloten, een joods feest centraal te stellen. Ik heb toen gekozen voor het Loofhuttenfeest.


Enkele redenen voor die keuze zijn:

Wat u in deze preekschets vindt

Niettemin ligt in deze preekschets een grote nadruk op het feest. Ik wil beginnen, daarover de belangrijkste gegevens door te geven. U kunt dat natuurlijk aanvullen met literatuur over het jodendom (Joodse riten en symbolen van Rabbijn S.Ph. de Vries en Gods partner van Willem Zuidema zijn wel de bekendste boeken).

Heel kort gaat het over de najaarsfeesten, daarna uitgebreider over het Loofhuttenfeest, zoals dat in onze tijd gevierd wordt.

Het Loofhuttenfeest wordt in de Bijbel meerdere malen vermeld. Deze teksten worden genoemd, uit het Oude en het Nieuwe Testament, en dan volgen nog enkele bijbelgedeelten, die ook bij dit feest genoemd mogen worden, aangezien ze deel uitmaken van de vaste, wereldwijde, synagogale lezingen voor die dagen. Dat wil niet zeggen, dat het feest erin genoemd wordt, maar naar joods besef zijn ze naar hun inhoud ermee verbonden.

Maar dan is er nog geen preek. Ik moest een keuze maken voor een tekst, Exodus 33:12-17, en heb bij dat gedeelte nog enkele exegetische opmerkingen gemaakt.

De preekschets zelf is vrij kort: ik denk, dat de lijnen naar de preek vrij voor de hand liggend zijn.

Omdat het er in de eerste plaats om gaat, u wat te helpen wanneer u eens over het Loofhuttenfeest zou willen preken, en niet vooral daarom, dat u nu juist deze tekst en deze preekschets kiest, heb ik nog enkele andere mogelijkheden genoemd, het thema van dit feest in een kerkdienst te vruchtbaar te maken. Ook bij zo’n andere keuze kunnen de gegevens rond het feest en de overwegingen rond de preek goede diensten verlenen, naar ik hoop.

De joodse najaarsfeesten

In het najaar, de maanden september en oktober, wordt een hele rij belangrijke joodse feesten gevierd, waarvan het Loofhuttenfeest de afsluiting vormt.

De najaarsfeesten beginnen met de ‘Hoge Feestdagen’: het Nieuwjaarsfeest en tien dagen later de Grote Verzoendag.

Het feest van Nieuwjaar is niet te vergelijken met onze 1e januari. Het is veel meer een religieus feest, waarop de schepping van de wereld herdacht wordt. De joodse jaren worden geteld vanaf de schepping (op 18 september begon het jaar 5762) en zo is de nieuwjaarsdag meteen de ‘verjaardag’ van de wereld. Op die dag maken de gebeden en lezingen in de synagogen ook duidelijk, dat God koning van de wereld is, en daarom ook de rechter. Naar joods geloof wordt met het begin van het nieuwe jaar vastgesteld, wat dit jaar de mens brengen zal. Vandaar de wens: moge je worden opgeschreven voor een goed jaar. De ramshoorn, de sjofar, wordt geblazen om de mensen als het ware wakker te maken en hen van de ernst van hun situatie te doordringen.

De tien dagen tot de Grote Verzoendag staan dan in het teken van inkeer en omkeer. De ‘dagen van inkeer’ worden ze wel genoemd, of ook, naar het Hebreeuws, de ‘ontzagwekkende dagen’. Tien dagen hebben de mensen de tijd om te doen, wat mensen kunnen doen: fouten herstellen, iets goed maken met hun naasten, spreken met iemand, met wie ze al in geen maanden meer spreken. Dat moge aansluiten bij het beeld, dat velen van ons hebben van het jodendom, het is maar een deel van de werkelijkheid.

De aanvulling zien we op de Grote Verzoendag. Op de belangrijkste dag van het joodse jaar, de sabbat der sabbatten, wordt met vasten en bidden de Here God gevraagd, de zonden te willen verzoenen. Zowel de uiterlijke vorm, een vastendag van meer dan 24 uur, waarop veel orthodoxe joden de hele dag in de synagoge zijn, als ook de inhoud van de gebeden zijn zeer indrukwekkend.


Direct daarna begint men met het bouwen van de loofhut. Het vreugdevolle feest van de Loofhutten is aangebroken. Het heeft geen duidelijke inhoudelijke verbinding met de voorafgaande dagen, maar krijgt door de ernst van die voorafgaande periode een lichter en vrolijker accent. Men zou kunnen zeggen: na de verzoening volgt het leven daaruit; na de verlossing het leven in dankbaarheid en afhankelijkheid.

Die afhankelijkheid van God krijgt een grote nadruk. De loofhutten herinneren (Lev. 23:43) aan het wonen in de woestijn, zonder vaste huizen.

Het belangrijkste bij een loofhut is het dak: de vier wanden kunnen uit verschillende materialen zijn, worden dikwijls ieder jaar weer opnieuw gebruikt. Het dak is echter steeds nieuw, gemaakt van takken en bladeren, die bescherming geven tegen zon en regen, maar niet zó, dat het contact met de hemel verloren gaat. Op de bodem van de hut moet meer schaduw dan licht zijn, maar een stuk van de hemel moet altijd te zien zijn. Een loofhut kan daarom op allerlei plaatsen gebouwd worden, ook bijvoorbeeld op een balkon, maar er mag daarboven dan niet nóg een balkon zijn: dat zou werken als een dak.

Niet gedurende het hele feest wordt in de loofhut gewoond. Zeker bijvoorbeeld in Nederland zou dat problemen opleveren. In de loofhut wordt gegeten, in ieder geval één maaltijd per dag, en er worden gasten in ontvangen.

Loofhuttenfeest is een blij en ook gezellig feest. De eerste en de laatste dag zijn rustdagen als sabbatten en de tussenliggende dagen hebben ook veel mensen vrij. Er is tijd voor bezoeken over een weer, en die vinden in de loofhut plaats wanneer dat mogelijk is. Men heeft de tijd: dat geldt al vanaf de bijbelse tijd, want na loofhutten is de oogst voorbij.

Zoals ook de andere beide grote feesten, Pesach en Wekenfeest, heeft het loofhuttenfeest ook met de landbouw te maken. De vruchten zijn van de velden en de bomen gehaald, het leven voor de winter is verzekerd: ‘want de Here, uw God, zal u zegenen in heel uw oogst en in al het werk uwer handen, zodat gij waarlijk vrolijk kunt zijn.’

De loofhut wordt versierd met motieven die dikwijls te maken hebben met het feest en met de tijd van het jaar. Zo worden vaak de ‘zeven soorten’ afgebeeld, de zeven vruchten van het land Israël, die genoemd worden in Deut.8,8: ‘...een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen en honing.’ De honing hier is vermoedelijk dadelhoning.

Maar het loofhuttenfeest wordt niet alleen thuis gevierd. Iedere dag zijn er de vaste diensten in de synagoge, uitgebreider en bijzonderder dan de gewone dagelijkse gebeden.

Dat wordt al duidelijk op straat, wanneer de mensen naar synagoge gaan: ze hebben planten bij zich, de ‘vier soorten’. Drie van de vier worden samengebonden in de rechterhand gedragen: een palmtak, meestal een heel jonge tak, waarbij het blad nog niet is uitgevouwen, verder mirtetakjes en wilgentakjes. In de linkerhand houdt men de etrog, een citrusvrucht die het meest lijkt op een heel grote citroen. Die vier vruchten worden gebruikt tijdens de dienst, wanneer het hallel gezegd wordt: de Psalmen 113 tot 118. Ze worden dan bewogen naar alle windstreken, naar boven en naar beneden, terwijl de gelovigen zingend (onder andere het hosianna van Psalm 118 rondom de bima, de verhoging in het midden van de synagoge, trekken. Op de zevende dag gebeurt dat zeven maal.

De achtste en laatste dag van het feest heeft nog weer een heel eigen betekenis. Dan wordt Vreugde der Wet gevierd, Simchat Torah. Aanleiding is, dat men klaar is met het lezen van de vijf boeken van Mozes, die in de zaterdagochtenddiensten in één jaar worden doorgelezen. En dan begint men natuurlijk direct weer opnieuw. Men leest dus het laatste stukje van Deuteronomium en het eerste hoofdstuk van Genesis op nog iets feestelijker wijze dan gewoonlijk, en bij die gelegenheid wordt ook gevierd dat Israël de Torah van God ontving. Bij deze viering hoort het dansen met de schriftrollen, één van de meer bekende gebruiken van dit feest.

Het loofhuttenfeest in de Bijbel

In Ex. 23:16 en 34:22 wordt kort het gebod genoemd, naast Pesach en Wekenfeest een derde groot feest te vieren in de oogsttijd: drie maal per jaar moet het volk voor de Here God verschijnen. In Exodus 34 gaat het om een herhaling van het gebod, direct na de geschiedenis met het gouden kalf: God zegt toe, ondanks alles toch met het volk te zullen meetrekken en noemt dan nog eens enkele belangrijke voorschriften.

Lev. 23:33-44 is veel uitgebreider: de datum van het feest wordt genoemd, de loofhutten beschreven en er staat expliciet: ‘en gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht van de Here, uw God’. De betekenis van het feest wordt als volgt aangegeven: ‘In loofhutten zult gij wonen(...), opdat uw geslachten weten, dat Ik de Israëlieten in hutten heb doen wonen, toen Ik hen uit het land Egypte leidde (...)’. (vs 42v.)

Opmerkelijk is het spreken over de zevende maand, terwijl dat toch de maand van het nieuwjaarsfeest is. Helemaal voor de hand liggend is het op het eerste gezicht niet, maar Israël begint de jaren in die zevende maand, terwijl de maanden van het jaar beginnen in de maand Nisan, met Pesach.

In Numeri 29 worden de feestoffers beschreven: allereerst die van Nieuwjaar en de Grote Verzoendag, in vs.12 tot 38 die van het Loofhuttenfeest, nauwkeurig van dag tot dag.

Deuteronomium herhaalt vele wetten; Deut. 16 gaat over de drie hoge feesten. De verzen 13-15 noemen Loofhutten, met nadruk op het aspect van de oogst.

Deut. 31:9-13 noemt iets nieuws: om de zeven jaar moet op het loofhuttenfeest de wet worden voorgelezen aan het hele volk.

Het Loofhuttenfeest wordt soms eenvoudig als het feest aangeduid, of als ‘het feest des Heren’. Mede daarom vindt waarschijnlijk een grote gebeurtenis als de inwijding van de tempel van Salomo in de zevende maand plaats (1 Kon. 8:2; 2 Kron. 5:3. Ook in Ezra 3:4 en Neh. 8:14-19 wordt het loofhuttenfeest gevierd op een belangrijk moment in de geschiedenis.

In Richt. 9:27, 21:19-21 en in 1 Sam. 1:3 wordt waarschijnlijk ook over het loofhuttenfeest gesproken, zonder dat de naam genoemd wordt.

Ezech. 45:25 herhaalt slechts een voorschrift, maar belangrijk is Zacharia 14:16-19; het gaat daar over de toekomst van God. De volkeren zullen dan jaarlijks naar Jeruzalem trekken om daar het loofhuttenfeest te vieren. Het is wel opmerkelijk, dat hier weer het Loofhuttenfeest genoemd wordt, en niet Pesach of het Wekenfeest. Hier ligt een mogelijkheid, iets te zeggen over de (toekomstige) betekenis van het feest voor de niet-Joden. In Jeruzalem grijpen bepaalde groepen op deze profetie vooruit en vieren een Christelijk Loofhuttenfeest om hun solidariteit met de staat Israël kenbaar te maken.

In het Nieuwe Testament wordt het feest meerdere malen genoemd in Johannes 7. Jezus wil eerst niet ‘opgaan’ naar Jeruzalem (vs 8), maar verschijnt na enkele dagen en leert in de tempel (14). ‘En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke!’ (37) Vermoedelijk gaat het motief van het water terug op een gebruik, op de laatste dag van het feest ook water te scheppen. In oktober is het droge seizoen ongeveer voorbij. Nog altijd bidt men op dit feest om regen. Soms worden Mk. 9:5 en Openb. 21:3 in relatie tot het loofhuttenfeest gelezen: ‘Zie, de tent van God is bij de mensen en hij zelf zal bij hen wonen’.

Lezingen in de synagoge

Het boek Prediker is de ‘feestrol’ voor het loofhuttenfeest. Het wordt in zijn geheel gelezen. De vraag is: waarom? Het past op het eerste gezicht niet zo best bij de grote vreugde van het feest. Is het als aanvulling of als tegenaccent bedoeld? Of past de vreugde van Prediker, bijv. 11:7-10, toch juist heel goed bij het karakter van het feest? Het heeft ook iets indirects: men is afhankelijk van God juist in het dagelijks leven; de hemel is te zien, maar wordt gedeeltelijk ook bedekt door de takken en bladeren.

Jozua 1 is op ‘Vreugde der Wet’ één voortzetting van Deut. 34. Daar gaat het verder, het land in; daar beginnen naar joodse opvatting de profetische boeken. De andere voortzetting is Genesis 1: de cirkel wordt rond gelezen, men begint weer ‘in den beginne’.

Ezech. 38:18-39:16. Een profetie tegen Gog uit het land Magog, die naar Israël zal komen om het te verwoesten. God zal de vijanden echter verslaan. Voor ons is dit geen erg bekend gedeelte. Er zijn zoveel vijandige koningen... De rabbijnen hoorden nog iets anders in deze naam: ‘Gog’ en ook ‘Magog’ zijn niet los te denken van gag, dak. Vanuit het loofhuttenfeest gezien is Gog een toonbeeld van het heidendom. Daar is een volk, dat zich een dak boven het hoofd bouwt en daarop vertrouwt, zo sterk dat het daarnaar genoemd kan worden.

Gedachten over een preek over een joods feest

Twee gedachten wil ik nog noemen over een preek over een thema als dit.

Tekstkeus

Er zijn vele mogelijkheden, een thema van het soekot-feest in een christelijke eredienst te verwerken: dat moge duidelijk geworden zijn.


Enkele daarvan wil ik nog kort noemen.


Voor deze preekschets lijkt het me het meest geschikt, ons te concentreren op een hoofdthema van het Loofhuttenfeest, namelijk de afhankelijkheid van de Here God. Op de sabbat, die valt op de tussendagen van het feest, wordt gelezen over de gebeurtenissen direct nadat het volk het gouden kalf gemaakt had: Ex. 33:12-34:26. Het gesprek tussen Mozes en de Here God wordt weergegeven, waarin Mozes God vraagt, ondanks alles toch met het volk mee te trekken - want zonder Hem is het niet mogelijk, op weg te gaan. Daarna vraagt Mozes ook nog, Gods heerlijkheid te mogen zien. Tenslotte wordt uitgebreid beschreven, hoe Mozes twee nieuwe stenen tafelen ontvangt. Een deel van de inhoud van de geboden wordt dan weergegeven, waarbij - begrijpelijk gezien de voorgeschiedenis - grote nadruk ligt op het verbod op afgodendienst en op het vieren van de juiste feesten.

Deze lezing is veel te lang, zowel om te lezen als om erover te preken. Het eerste gedeelte geeft al meer dan genoeg stof: Ex. 33:12-17; het is natuurlijk mogelijk, de volgende zes verzen nog erbij te nemen.

Enkele exegetische opmerkingen

12. Mozes neemt het thema nog eens op, dat al besproken was in de eerste verzen van dit hoofdstuk. 33:2: ‘Ik zal een engel voor uw aangezicht zenden’ en vs. 3 ‘Want Ik zal in uw midden niet optrekken’ geven toch eigenlijk genoeg informatie, maar Mozes begint nog eens over de vraag, hoe dat moet gaan, met de verdere reis.

Wie zal er dan eigenlijk meegaan met het volk? De vraag wordt daarmee onderbouwd, dat Mozes wijst op Gods genade voor hem en de verkiezing van het volk.


14. Na die uitvoerige vraag is het antwoord van God zeer kort geformuleerd: in het hebreeuws vier woorden, en ze drukken precies dát uit, wat Mozes niet waagde te formuleren: ‘Moet Ik zelf medegaan om u gerust te stellen?’ ‘Zelf’ is vrij vertaald; er staat ‘panai’, mijn aangezicht: God in zijn persoonlijkheid en activiteit van zien, horen en spreken.


15. Dit is de kern van het gedeelte, en een bekende tekst bij meerdere gelegenheden - terecht. Mozes zegt niet ‘ja’, maar bevestigt met zijn formulering, dat Gods persoonlijke aanwezigheid het enige is, dat zijn aarzelingen kan overwinnen.

Hij onderbouwt die uitspraak nog wat in vs 16: het ‘genade gevonden hebben in Gods ogen’ moet merkbaar en zichtbaar zijn, het moet ‘geweten’ of ‘gekend’ (het verbum ‘jada’) worden - en dat kan toch alleen, wanneer God erbij is?


In 17 volgt de expliciete toezegging van de Here God. Nadat Hij in vs. 14 alleen een vraag gesteld had, belooft God hier, ‘ook deze zaak’ te zullen doen. Reden is precies dat, wat Mozes had aangegeven in zijn woorden van 12, 13 en 16, het genade gevonden hebben in Gods ogen, en het feit, dat God hem bij name kent van vs. 12.


Nauw verbonden met dit gesprek tussen Mozes en God over het mee-optrekken zijn de verzen 18-23: Mozes gaat nog een stap verder en wil Gods heerlijkheid zien. De Here God vervangt in zijn antwoord het begrip ‘heerlijkheid’ door ‘aangezicht’. Dat geeft een directe verbinding met het voorgaande (in het Nederlands alleen in de Statenvertaling te merken): Gods aangezicht trekt mee met Israël, maar het kan niet gezien worden. Dat is een beperking, maar het duidt ook aan, hoe belangrijk en veelzeggend het is, dat dan juist het aangezicht van God toch meegaat.


De lezing neemt van het loofhuttenfeest vooral het thema op van de afhankelijkheid van God: zonder hem kan het niets worden in de woestijn. ‘Indien Gij zelf niet medegaat, doe ons van hier niet optrekken.’

Dat is een tekst, die haar plaats heeft in deze geschiedenis, gesproken door Mozes, maar die ook een uitdrukking is van de geest van het loofhuttenfeest. Zoals de reis door de woestijn onmogelijk is zonder God, zo is ook in het leven in onze woestijn de relatie met God onmisbaar. Die relatie met God wordt gesymboliseerd door de loofhut. Het vraagt moed, met een open dak te leven. Het geeft niet de zekerheid tegen regen en storm, wind en zon, die mensen zich wensen. Maar het houdt de verbindingen naar de hemel open.

Veel mensen leven met een dak; bouwen zich een zekerheid, een bescherming om niet meer zo heel afhankelijk te zijn. Ook het volk Israël doet dat, vanaf de tijd, dat men in het eigen land kwam en huizen kon bouwen. Maar het heeft iets heidens. Daarom wordt eens per jaar het feest van de loofhutten gevierd als herinnering aan de tijd in de woestijn, toen het volk op alle terreinen van het leven van God afhankelijk was.

Niettemin, het loofhuttenfeest weet ook van de beperkingen die er voor ons zijn in het kennen van God. Het is een bescheiden feest, dat tevreden is met het leven van de tekenen van Gods aanwezigheid. Het aangezicht van de Here God kunnen we niet zien.

Lijnen naar de verkondiging

Het is van hieruit geloof ik niet moeilijk, lijnen te vinden naar de verkondiging. Het thema is de afhankelijkheid van God. en ik kan me voorstellen, het als volgt uit te werken:


Ik hoop, hiermee voldoende feiten, gedachten en lijntjes te hebben aangedragen om u wat te helpen, wanneer u de komende weken, of later, eens aandacht zou willen geven aan het Loofhuttenfeest. Ik hoop zelfs, u daartoe wat te hebben aangemoedigd. Het is de moeite waard.


H.M. van der Vegt



zie ook op deze website: informatie over Soekot