Schuld erkennen voor de jodenvervolging?
Schuld erkennen, ja dat moet, als je iets verkeerds gedaan hebt, als je ergens verantwoordelijkheid voor draagt. Maar kunnen wij, móeten wij ook schuld erkennen voor wat zich vóór onze geboorte afspeelde? We waren er immers niet bij en we hebben het toch niet zelf gedaan?!
Het lijkt wel alsof we ineens beseffen dat de geschiedenis geen voltooid verleden tijd is. Vorig jaar heeft koning Willem-Alexander tijdens het staatsbezoek aan Indonesië excuses aangeboden voor het geweld dat van Nederlandse zijde in voormalig Nederlands-Indië aan de inheemse bevolking tijdens de ‘politionele acties’ is aangedaan. Deze zomer sprak premier Rutte bij de herdenking van de val van Srebrenica zijn spijt uit over wat gebeurd was en riep hij op tot verzoening, waarbij hij zei dat het ‘voelde als gisteren’. In de Tweede Kamer werd aan premier Rutte gevraagd excuses aan te bieden voor de rol van onze voorouders in de slavenhandel, ook omdat die direct samenhangt met het probleem van ‘systemisch racisme’ in onze samenleving.
En de joden?
Temidden van deze hoogoplopende discussies is het betrekkelijk stil rond wat Joden is aangedaan tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat is eigenlijk vreemd, want anders dan de slavenhandel, politionele acties en Srebrenica heeft het zich niet ver weg afgespeeld. Joodse mannen, vrouwen en kinderen zijn voor het oog van de Nederlandse bevolking afgevoerd, eerst naar Westerbork en vandaar naar de vernietigingskampen. Zeker, de NS heeft recentelijk schadevergoeding betaald aan nabestaanden, en er zijn overal in het land ‘struikelstenen’ aangebracht op plaatsen waar ooit Joden woonden. Maar het antisemitisme is niet verdwenen, integendeel, het leeft weer op. Het is op zijn minst opmerkelijk dat de schuld ten opzichte van het Joodse volk vandaag niet zo in het centrum van de aandacht staat als al het andere wat er vandaag speelt.
Moeten we niet schuld belijden voor wat we hebben laten gebeuren? Ook voor hoe weinig invoelend en ook onrechtvaardig we als Nederland vaak zijn omgegaan met hen die terugkeerden van hun onderduikadres of uit de vernietigingskampen? Dan kunnen we denken aan hun leeggehaalde huizen, de van hen geroofde kunst, en niet het minst aan het doorvretend antisemitisme.
Spijt, excuses?
Als wij in onze moderne samenleving over het verleden spreken, wordt God niet genoemd. Dat is bepalend voor onze omgang met historische schuld, want er zit dan niets anders op dan dat we het als mensen zelf goed moeten zien te maken. Het verleden kan niet ongedaan gemaakt worden, maar we kunnen het aangedane onrecht en leed wel erkennen en spijt betuigen. Wie excuses aanbiedt, moet zich er wel van bewust zijn dat hij of zij met geld over de brug zal moeten komen. Daarom zijn regeringen ook zo - soms beschamend - terughoudend om dat te doen.
Dat het meteen over compensatie of ‘smartengeld’ gaat is onvermijdelijk, want anders wordt excuses maken wel erg goedkoop. De Nederlandse overheid kan immers geen harten troosten. Dan blijft er eigenlijk maar één manier over om te laten zien dat je je verantwoordelijkheid neemt, en dat is het doen van ‘herstelbetalingen’.
Het laat intussen wel de armoede van omgaan met vragen van schuld en verzoening buiten God om zien. De meest klemmende vraag is of er werkelijk blijvend iets verandert. Ons koloniale verleden ligt achter ons, en Srebrenica is ook geschiedenis, maar antisemitisme, racisme en haat tegen moslims zijn geenszins voltooid verleden tijd. We troosten ons vandaag met de gedachte dat ‘de meeste mensen deugen’, maar wat zien we als we bij onszelf naar binnen kijken? De ander haten gaat vanzelf, zegt de Heidelbergse Catechismus, het zit in ons, omdat we zondaars zijn. Hoe confronterend dat ook klinkt, heeft de Catechismus niet gelijk?
Waarom onuitroeibaar antisemitisme?
Als christelijke gemeente kijken we ook terug naar het verleden, maar dan in het besef dat we als mensen leven voor Gods aangezicht. Maakt dat verschil? Nu, om te beginnen delen we de wereld dan niet op in mensen die ‘deugen’, en anderen die onbegrijpelijk genoeg niet deugen. Doen we dat wel, dan rekenen we onszelf graag tot die eerste groep, en als je zo naar jezelf kijkt gaat het erom degenen die niet deugen te bestrijden en liefst te laten uitsterven. Maar het is vergeefse hoop. We vergissen ons ook in onszelf. Als God ons niet diep van binnen tegenhoudt, waar kunnen wij zelf dan toe komen? Wie durft echt voor zichzelf in te staan?
Bovendien, de haat tegen degene die ‘anders’ is, op welke manier dan ook, zit er diep bij ons in. En zeker de haat tegen het volk ‘uit Abraham gesproten’, dat de HERE heeft uitverkoren om met dit volk alle volken van de wereld te zegenen. Tijdens de kruistochten en in de pogroms werd wel geroepen dat de woede tegen Joden voortkwam uit verontwaardiging over het feit dat ze Christus gekruisigd hebben, maar dat was alleen maar een laffe dekmantel. De haat jegens het volk Israël komt voort uit de woede dat ze Christus voortgebracht hebben, dat joodse apostelen met de boodschap van de verzoening in en door Hem naar ons toe gekomen zijn - én dat ze ook die geboden bij zich hadden, die het ons onmogelijk maken om ‘authentiek’ onszelf te blijven en ‘autonomie’ hoog in het vaandel te voeren.
Die mens zijn wij van huis uit, en die mens kan zich dodelijk ergeren aan de aanwezigheid van dit volk in onze samenleving. Is dit volk voorwerp van Gods verkiezing, het volk van het verbond met Abraham? En wij zouden daar van nature buiten staan? Hoe verzin je het. Heeft dat volk een feest met de naam ‘vreugde der wet’? Dat is niet te verteren, leven is toch ongeremd jezelf kunnen zijn, je uitleven?!
Omkeer geeft inzicht
Wanneer wij onszelf in Christus leren kennen, als mensen wier enige hoop kan zijn dat God ons genadig is en doet delen in de verzoening die Christus heeft aangebracht, vinden wij onszelf terug als in Israël ingelijfd. Onlosmakelijk verbonden met dit volk van Gods ontferming. Als wij geloven en belijden dat in de kruisiging van Jezus God verzoening heeft gesticht, voor jood en heiden, kan het niet anders of er gebeurt iets met ons, in ons. Het is gedaan met onze handen in onschuld wassen, en ook met een denken over schuld en verantwoordelijkheid dat meent dat we onze schuld kunnen afkopen, zonder te hoeven veranderen. In Romeinen 12:1 roept Paulus - direct aansluitend op de indringende hoofdstukken 9 tot 11 over Gods weg met Israël - de gemeente van Rome op zich te láten veranderen door de vernieuwing van hun denken.
Bekering geeft inzicht, en ze is een vorm van liefhebben. Christus roept ons op om ons in die ander te verplaatsen, ons te realiseren wat het is hooguit een foto te hebben van je grootouders die in de vernietigingskampen zijn omgebracht. Om iets mee te voelen van de pijn en het gevoel van bedreigd zijn, al zoveel eeuwen lang, en nu opnieuw. De weinige Joden die nog onder ons leven hebben van Godswege recht op mensen die niet vergeten en niet wegkijken. Dát is onze verantwoordelijkheid erkennen, voor God en de mensen.
Dr. G.C. den Hertog is emeritus hoogleraar systematische theologie aan de TUA
Undefined variable $auteur0 in: /home/u144425978/domains/kerkenisrael.nl/public_html/_script/_info.php op regel 12 e_vars: varsUndefined variable $auteur3 in: /home/u144425978/domains/kerkenisrael.nl/public_html/_script/_info.php op regel 12 e_vars: vars
Hertog
Verbonden jrg. 64 nr. 3 (sep. 2020)
www.kerkenisrael.nl/verbonden