Israël en het verbond

Hoofdstuk 9 uit de Christelijke Dogmatiek van G. van den Brink en C. van der Kooi

Wat verstaan we onder ‘Israël’?

De nieuwe dogmatiek van Van den Brink en Van der Kooi is de eerste, waarin alle vragen met betrekking tot de verhouding Kerk en Israël aan de orde worden gesteld. H. Berkhof wijdde er ook een hoofdstuk aan, H.J. Kraus en W. Marquardt hebben hun hele dogmatiek vanuit de relatie Kerk en Israël opgezet, Van den Brink en Van der Kooi doordenken alle vragen met betrekking tot Kerk en Israël binnen de samenhang van een omvattende dogmatiek. Het is verheugend dat de verhouding Kerk en Israël binnen confessioneel gebonden theologiebeoefening serieus genomen wordt. Enkele aspecten van hun behandeling mag hier aandacht worden gegeven.


Allereerst de vraag: wat verstaan we onder Israël? Kort gezegd:

  1. Het bijbelse volk Israël. Concreet volk van vlees en bloed. (310)
  2. De Joodse gemeenschap na Christus: Het jodendom dat zich als levende geloofsgemeenschap groepeert rondom de mondelinge traditie verwoord in de Misjna en de Talmoed. (Wirkungsgeschichte, 311)
  3. Het land. De landbelofte behoort samen met besnijdenis en wet tot het verbond van God met Israël; Gen. 12, 7; Exod. 3, 8; na Nieuwe Testament onveranderd? (311)
  4. De staat Israël. (Sinds 1948 ; een politieke entiteit — Mag deze theologische aandacht krijgen? Roept dit geen Religieus nationalisme op? (311 / 312)

Recente verschuivingen in de aandacht

Een grote verschuiving was al, dat de kerk zich niet langer verstond als in plaats van Israël, maar als gemeente die mag delen in de verwachting die aan Israël geschonken is. Wat verandert er dan voor de kerk? Samengevat is de visie van Van den Brink en Van der Kooi:


Drie historische gebeurtenissen leidden tot verandering in visie:

  1. De Sjoa (liever dan Holocaust),
  2. De stichting van de staat Israël in 1948,
  3. De aanzwellende stroom literatuur over de Sjoa vanaf de jaren ’70.

Waardering voor het Oude Testament bij Calvijn heeft ook bijgedragen tot een nieuwe waardering van Israël en het jodendom.

Structurele tweevoudigheid

De schrijvers spreken m.b.t. Israël over een structurele tweevoudigheid in de christelijke leer. Er is in positieve zin sprake van herkenning en in negatieve zin van vervreemding in de christelijke perceptie van Israël. Ze werken dat zo uit:

  1. Jezus wist zich door de God van Israël gezonden en wilde gehoorzaam zijn aan het Oude Testament.
  2. Hij is door de leiders van het volk verworpen, omdat deze zijn pretentie en handelen beschouwden als in strijd met het Oude Testament.

En zeggen vervolgens: “Het eerste leidt tot gezamenlijke herkenning door Joden en christenen van het Oude Testament als Woord van God; het tweede leidt tot vervreemding tussen beide geloofsgemeenschappen.”


Dit spanningsveld komt vooral naar voren in:

Verbond, wet en verbondsproblematiek

Het initiatief voor het verbond ligt geheel bij God. “Een leven gevende en onverbrekelijke ordening waarin toekomst en zegen aan Abraham worden beloofd.” (329) Eenzijdig van oorsprong, tweezijdig van strekking. De vastheid van het verbond wordt vergeleken met de ordening van dag en nacht. In de plaats die de mens inneemt in het verbond ligt geen voorwaarde, maar is wel de weg waarlangs het verbond zich kan realiseren (H. Bavinck). Buiten de kaders van het verbond is chaos, leven valt uiteen onder dreigende machten. Leven binnen het verbond geeft zegen.

Verbondstekenen zijn: land, besnijdenis, sabbat, reinheids- en spijswetten, ‘identity boundery markers’ (James Dunn). Cultus, ethiek en recht. God als God laten zijn, maar ook als de God van de naaste (Gen. 9, 6).

“Al deze verbondstekenen zouden we genademiddelen kunnen noemen. Ze bemiddelen en faciliteren de omgang met God.” (331)


Het jodendom benadrukt de tweezijdigheid in het verbond (correlatie). God is voor het herstel van de wereld ook van de mens afhankelijk. Gen. 12, 10vv. laat zien hoe Abraham Adam verwerkelijkt, om zijn eigen leven te redden. Jozef doet het anders: ben ik in Gods plaats? (Gen. 50, 19). In het hedendaagse jodendom ligt nadruk op God die de mens als bondgenoot zoekt (Heschel).

In de geschiedenis van Israël in het Oude Testament gaat het telkens mis: afgoderij, hebzucht, sociaal onrecht, nationalisme. Bij Jeremia (31, 31vv.) blijkt dat de realisering van het verbond nog eenzijdiger van de andere kant moet komen. Het verbond is eschatologisch gericht: de zegen van het verbond, dat op zichzelf beperkt is tot Abraham en zijn nakomelingen, gaat ook tot de volken. Israël representeert ook de volken. Onjuist is de metafoor van Berkhof: proeftuin: benadrukt teveel voorlopigheid, experiment, te weinig dat zegen vanuit Israël ook de volken bereikt.

Israël wordt vergeleken met een wijnstok (Psalm 80), zich uitstrekkend van de zee tot aan de grote rivier (Eufraat). Deze psalm wijt teloorgang van glorie niet aan zichzelf, maar aan God. Daarom roept het God op zijn lichtend aangezicht ten goede te keren.

Profeten verwachten toekomst voor Israël en de volken. De rol van de Messias, Jes. 11, 1-10. Mondiaal uitzicht, Ps. 87: universalistisch. Gods regeren over alle volken in de koningspsalmen, 97-98, 100. “In Jezus’ komst en optreden, dood en opstanding wordt de eschatologische verwachting van Israël en daarmee van het verbond in beginsel vervuld.” Cursivering van Van den Brink en Van der Kooi)

De betekenis van Jezus voor het verbond met Israël

“In wat Jezus hun bracht, kwam een zo diepe ervaring van de liefde van God mee, dat deze in kwalitatieve zin al het bekende oversteeg” (335). Jezus kwam niet met de pretentie iets nieuws te brengen, maar in Hem braken wel ‘de laatste dagen’ aan, waarin God zelf tot zijn volk komt, Luk. 4, 14vv. God zelf was bezig zijn heil in Hem concreet te maken. Door Hem worden mensen opnieuw in een leven gevende relatie met God gebracht. Kortom Jezus komt om het met Abraham en zijn nageslacht gesloten verbond tot vervulling te brengen.

Het optreden van Jezus staat geheel in de context van Israël: ‘eerst aan de verloren schapen van het huis Israëls’ (Matteüs 15, 21vv.). De weg gaat van Israël naar de volken. “Omgekeerd is het vervolgens ook onontkoombaar een leesbeweging vanuit Jezus Christus naar de Hebreeuwse bijbel te maken” (337). De vroege kerk leest het Oude Testament vanuit Jezus Christus en zijn kruis en opstanding. Het Oude Testament teruglezen en herinterpreteren vanuit Christus. Dan ging het vaak mis: allegorie. Christus werd ingelezen in het Oude Testament, waar dat exegetisch niet kon (bijvoorbeeld Ps. 80, 19). Berkhof geeft goede raad: Eerst het Oude Testament zelf laten spreken, dan vanuit het Oude Testament het Nieuwe Testament laten spreken, pas in laatste instantie de omgekeerde beweging maken. Ook dan kan Berkhof in het Oude Testament bevestiging zien, omdat hij — vanuit de christelijke canon — het O.T. reeds met een christelijke bril las. Het Oude Testament teruglezend vanuit Christus vindt men niet alleen bevestiging, maar ook verschuiving. Er blijken nieuwe betekenislagen in het Oude Testament te zitten, bijvoorbeeld als het gaat over verzoening, verlossing, opstanding.

Al blijven christenen aanvankelijk deelnemen aan joodse gebruiken (tempeldienst), steeds duidelijker wordt dat het heil voor Israël de volken bereikt. Spelregels worden veranderd: besnijdenis is niet langer vereist, geloof in Jezus Christus is de enige weg tot het heil. Beslissend is Jezus’ kruis en opstanding in nauwe betrokkenheid op elkaar.

De belijdenis van Jezus als Kyrios (Heer), verbonden aan zijn opstanding, stelt Hem identiek met God. God heeft zich opnieuw beslissend geopenbaard in Jezus Christus. Uit onvoorwaardelijke liefde (Deut. 6, 4vv.) bracht Jezus het uiterste offer. “De verzoening tussen God en mens baant zich een weg door alle ontrouw en mislukking heen” (339).

Joden en christenen geloven beiden in de opstanding, Gods macht over alles, dood en onrecht hebben voor Hem niet het laatste woord. Geloof in de opstanding is voor Joden aanleiding geweest tot ‘Heimhohlung Jesu’ (Lapide, Flusser).


De schrijvers bieden meer. Het is de moeite waard het hoofdstuk geheel door te werken. De schrijvers zijn zich ook goed bewust dat ze geen dogmatiek hebben geschreven die geen vragen oproepen en open laten. Twee wil ik er noemen.



1Zie hierbij: G.C. den Hertog, in: M. van Campen e.a. (red.), Israël, volk land en staat. Terugblik en perspectief, Zoetermeer 2005, 206vv. Den Hertog maakt duidelijk waarom het onjuist is om te spreken van sacrament. Reeds S. Gerssen deed dat, maar het woord sacrament dient gereserveerd te blijven voor de tekenen en zegelen van Gods heil in Christus.

ds. Joop Zuur
Vrede over Israël jrg. 57 nr. 4 (sep. 2013)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel