Verbond voor het leven


In de nummers van de jaargang 2009 zult u iedere keer een artikel kunnen lezen over de gods­dienstige rituelen waarmee de Jood gedurende zijn leven mee te maken krijgt. Hij verstaat het leven immers als een geschenk van God dat hij zijn hele leven lang heeft te heiligen voor Gods aangezicht. Alle belangrijke gebeurtenissen gaan daarom vergezeld van een ritueel, een gods­dienstige handeling, die de betekenis van de gebeurtenis voor het godsdienstige bewustzijn markeert. Het Jodendom is vooral een praktische godsdienst, waarbij het dus niet zozeer om de leer als wel om het leven gaat. Namelijk om het vervullen van Gods geboden, als een vreugde en vooral niet als een zware last.
We beginnen deze serie met de besnijdenis.

De besnijdenis

De besnijdenis wordt in Genesis 17:11 door God Zelf ‘een teken van het verbond tussen Mij en u’ (Abram) genoemd. Het was ook Gods bedoeling dat het een onuitwisbaar teken is: ‘Mijn verbond zal in uw vlees zijn tot een eeuwig verbond’ (vs.12). Levens­lang zal een Jood er dus aan herinnerd worden dat God met hem een verbond heeft en dat hij gehouden is zich daaraan ook te houden.

Hygiëne

De besnijdenis is eeuwenoud en werd bij veel volken in de oudheid toegepast. Wanneer God aan Abram de besnijdenis voorschrijft is dat geen nieuwe instelling.

Alleen misschien het feit dat deze ingreep op de achtste dag moet plaatsvinden en niet op een latere leeftijd, zoals dat bij andere volken gebruikelijk was. Hoewel we de geboden van God niet alleen op hun hygiënisch karakter hebben te waarderen, is het wel opmerkelijk dat pas in onze tijd is aangetoond dat het stollingsvermogen van het bloed van de pasgeborene juist op de achtste levensdag optimaal is!

Wat het hygiënische aspect betreft is ook nog te zeggen dat statistisch is aangetoond dat bij mannen kanker van de penis veel minder voorkomt, evenals bij hun vrouwen baarmoederhalskanker. Vandaar dat de besnijdenis op deze gronden ook bij niet-Joden in de Verenigde Staten nog veelvuldig plaatsvindt (ruim de helft van de mannelijke geborenen).

Vanzelfsprekend worden jongetjes waarvan is vast te stellen dat zijn hemofilie (bloedingsziekte) hebben, niet worden besneden.

Betekenis

Het is een opvallend gegeven dat het nu juist aan het mannelijk geslachtsorgaan is dat deze ingreep geschiedt. De besnijdenis zegt zonder woorden dat Gods wil letterlijk en figuurlijk diep in het vlees snijdt. Gods gebod grijpt een mens aan tot in het meest intieme, de lichamelijke bron van het leven.

Al bij Mozes klinkt de vermaning: Besnijdt de voorhuid van uw hart (Deut.10:16). Jeremia 4:4 neemt deze oproep over. Het volk Israël moet het verband tussen lichaam en hart goed beseffen!

De Jood wordt dagelijks met zijn besnedenheid geconfronteerd, bedoeld als een permanent teken om Gods naam te heiligen in zijn leven. Ook het seksuele leven is volgens Gods wet aan regels gebonden. Een mens is geen dier. Een dier heeft een instinctmatig driftleven, maar de mens is als beelddrager van God verantwoordelijk voor wat hij met zijn lichaam doet.

De rite zelf

Gaan we eerst de traditionele rite van de besnijdenis na dan moet dus de exacte geboortedag vaststaan. Soms wordt een kind immers tegen het ingaan van de andere dag geboren. Dan wordt voor de zekerheid de negende dag aangehouden. Voorheen vond de besnijdenis in de synagoge plaats, zeker wanneer de achtste dag op een sabbat of feestdag viel. Maar tegenwoordig gebeurt de ingreep vaker thuis of in het ziekenhuis.

Degene die de besnijdenis uitvoert was vroeger meestal de vader zelf (te beginnen bij Abram), maar dat is al sinds lange tijd de moheel (besnijder). Deze heeft het als een erefunctie. Hij is geen ambtsdrager, al heeft hij wel een specifieke opleiding ervoor ontvangen.

De kleine operatie vindt plaats in afwezigheid van de moeder. De baby wordt binnengebracht door de gevatter of gevatterin (een Jiddisch woord dat peetvader of peettante betekent), bij voorkeur een familielid. Deze legt het kind op de schoot van de sandeek, meestal de grootvader of een ander oud en eerbiedwaardig familielid. Op zijn knieën zal het kind worden besneden. Ze zijn als een altaar bedoeld. De moheel heeft alles al klaarliggen.

Het kind wordt eerst even nog op een stoel links naast de sandeek gelegd. Dat is de stoel van Elia. Zoals u weet is Elia de grote profeet van de oproep tot handhaving van Gods verbond met Israël tegenover de afvallige koning Achab. In de traditie wordt gezegd dat Elia expres tegen diens verbod op de besnijdenis fulmineerde. Elia is volgens Maleachi 3:23 (of 4:5) de aankondiger van de komst van de Messias. Hij staat dus bij uitstek symbool voor de handhaving van het verbond alle eeuwen door tot aan de Messiaanse toekomst en wordt dus geacht in de geest aanwezig te zijn. Elia is er bij iedere besnijdenis getuige van dat Israël zijn verbond met God handhaaft.

De moheel spreekt eerst de lofzegging uit: ‘Geprezen is God Die ons geheiligd heeft en ons de besnijdenis heeft bevolen.’ Snel hanteert de moheel zijn vlijm­scherp mes en snijdt de voorhuid (orlah) af. De vader zegt: ‘Geloofd zijt Gij, Eeuwige onze God, Die ons opgedragen heeft om het kind binnen te voeren in het verbond van Abraham, onze vader.’ De omstanders zeggen: ‘Zoals hij nu in het verbond is opgenomen, zo moge hij opgroeien tot een zoon van de Tora, tot rijpheid van het huwelijk, tot een mens van goede werken.’

De moheel zegt daarna een zegenspreuk bij de beker wijn, waarin ook Ezech. 16:6 wordt aangehaald: ‘Ik ging aan u voorbij en zag u liggen, badend in uw bloed en Ik zei tot u: leef in uw bloed, leef in uw bloed.’ Dan neemt de moheel een slok en zuigt het bloed weg bij de ontstane wond (ontsmetting van de wond, tegenwoordig via een glazen buisje) en geeft van de wijn ook een paar druppels aan het kind. Het kind krijgt plechtig zijn Hebreeuwse naam. Ook de gevatter drinkt van de wijn.

Dan wordt het kind weer teruggebracht bij de moeder, die ook wat wijn te drinken krijgt en uiteraard door het hele gezelschap wordt gefeliciteerd. Meestal volgt dan ook een feestelijke maaltijd, waarin bij tafelredes o.a. opnieuw de betekenis van Gods verbond met Israël wordt aangewezen. In meer liberale kringen heeft de besnijdenis een minder uitgebreid karakter omdat zij in het ziekenhuis plaatsvindt.


Hoewel er binnen het Jodendom steeds stemmen opgaan om met de gewoonte van deze bloedige ingreep te stoppen en er ook minder pijnlijke of minder ingrijpende methoden zijn ontwikkeld, hebben zelfs seculiere Joden nog steeds niet de moed om met deze eeuwenoude gewoonte te breken.

Loskoping

We lezen in Exodus 13:2.15 en andere teksten dat alle eerstgeboren zonen van Israël moeten worden gelost. Dat was Gods bevel nadat alle eerstgeboren zonen van de Egyptenaren waren gedood. Als Schepper van alle levende wezens heeft God immers recht op alle leven. Lossen wil zeggen: vervangen door iets anders, uitkopen met geld of met een (ander) dier. Na 31 dagen, dus wanneer de baby een volle maand levensvatbaar is gebleken, moest dat gebeuren. Men noemt dit in ’t Hebreeuws de pidjoon habén.

Voor de Israëlieten stelde God de zonen van de stam Levi voor alle eerst­geborenen in de plaats (Num. 3:11-13). Het aantal Levieten was echter niet genoeg. Er waren 273 meer eerstgeborenen in Israël. Daarom bepaalde God dat die levens met elk 5 sikkels moesten worden gelost. Dat geld moest aan de Levieten worden gegeven. Sinds er geen priesterdienst meer kan zijn wordt in orthodoxe kringen vijf muntstukken (deze verschillen per land) aan een cohen gegeven, d.w.z. iemand die van de priesterstam Levi is. Deze wordt voor de korte plechtigheid uitgenodigd, vaak in combinatie met een feestelijke maaltijd.

De vader legt eerst vijf muntstukken neer en geeft zijn zoontje in de armen van de priester en zegt daarbij: ‘Mijn vrouw heeft mij dit mannelijk kind als eerste vrucht van de moederschoot geschonken.’ Dan vraagt de priester: ‘Wilt u deze vijf muntstukken of wilt u uw eerstgeboren zoon?’ Dan zegt de vader dat hij zijn zoon wil hebben. Dan verklaart de priester: ‘Dan is dit geld de losprijs voor uw zoon. Dit komt in de plaats van hem.’ De vader overhandigt dan de vijf geldstukken en de priester spreekt plechtig de zegenspreuk uit: ‘Geloofd zij God, Die ons door Zijn geboden heeft geheiligd en ons ook deze plicht heeft voorgeschreven om de eerstgeboren zoon te lossen. Geloofd zij God, Die ons het leven heeft gegeven en gelaten en ons dit tijdstip heeft laten bereiken.’ Daarop geeft de priester het kind terug aan zijn vader. Hij legt zegenend de hand op het hoofd van het kind, bidt hem goede wensen toe en spreekt de priesterzegen over hem uit. Daarmee is de plechtigheid beëindigd.

De vijf sikkels/muntstukken worden normaliter door de priester aan een goed doel geschonken, tenzij hijzelf van weinig inkomen moet leven.


Op de eerstvolgende sabbat wordt de vader van de eerstgeboren zoon naar voren groepen om een gedeelte uit de Tora te lezen.

Een meisje krijgt haar naam zodra haar vader voor de eerste keer wordt opgeroepen voor deze lezing. Soms wacht men daarmee totdat ook haar moeder aanwezig kan zijn. Meer dan dertig dagen mag men echter niet wachten. Bij Joden van Zuid-Europese afkomst (sefardiem) wordt aan deze naamgeving ook een feestelijke maaltijd verbonden. De Joden van Oosteuropese afkomst (asjkenaziem) kennen dit gebruik niet.



Ach kind, acht dagen oud

Ook van Jezus wordt gezegd dat Hij besneden werd. De evangelist Lukas beschrijft dit als volgt: ‘En toen acht dagen vervuld waren, zodat ze Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen’ (Lukas 2:21).

J. Groenleer verwoordt dit prachtig in het volgende gedichtje:


Ach kind, acht dagen oud
en dan al zo getekend,
schreiend de passie prekend
tot aan het harde hout.

Zo is jouw goede Naam
ons op het lijf geschreven
om licht te zijn en leven,
om in ons op te staan.

ds. Harry Rietveld
Vrede over Israël jrg. 53 nr. 1 (jan. 2009)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel