Het Wekenfeest, zoals het gevierd en beleefd wordt in Israël
dr. G.H. Cohen Stuart, van 1982 tot 1994 theologisch adviseur der NHK in Jeruzalem, viert zo mogelijk ieder jaar in Jeruzalem Israëls feesten mee. Dat leidde tot het boek Joodse feesten en vasten. Een reis over de zee van de Talmoed naar de wereld van het Nieuwe Testament. Hij is ook gediplomeerd gids.
Als in Israël het Wekenfeest, Sjavoeot, gevierd wordt is het voorjaar voorbij. Het subtropische land aan de rand van de woestijn kent twee seizoenen, winter en zomer. In de winter moet het land regen krijgen, want ook al de tamelijk zeldzame zoetwaterbronnen zijn afhankelijk van regen. Ieder jaar is het de vraag, of er voldoende regen zal vallen. Het belang van regen is zo groot dat Joden over de gehele wereld vanaf het Loofhuttenfeest tot Pesach drie maal daags in het Achttiengebed bidden om regen. Regen is nodig om het zaad te doen ontkiemen. De hoeveelheid regen en het tijdstip waarop die valt beslist of er voldoende geoogst zal kunnen worden. In Israël zelf wordt ’s zomers gebeden om dauw. Dauw is nodig voor de goede rijping van granen en vruchten.
Oogstfeest
Het oogstseizoen begint met Pesach. Het eerste graan dat rijpt is gerst. De eerste garve (Hebreeuws: omer) daarvan werd tot de verwoesting van de tempel in het jaar 70 op de tweede dag van Pesach geofferd in de vorm van hele graankorrels. De herinnering daaraan blijft levend door de dagen te tellen van de omertijd. Lev. 23:15 schrijft voor om vanaf de dag van het garveoffer 50 dagen te tellen. Dat doen orthodoxe Joden trouw iedere avond tijdens het avondgebed tot de vijftigste dag (Grieks: pentekostè, Pinksteren), de dag van het Wekenfeest, Sjavoeot. De op Pesach begonnen graanoogst eindigt met Sjavoeot. Dat feest van het einde van de graanoogst werd onder meer gevierd door twee broden van tarwemeel, met gist bereid, te offeren.
Het eerste offer van de graanoogst bestond uit graankorrels op Pesach, het feest van de ongezuurde broden, matzot. Het verschil tussen beide offers illustreert het verschil tussen Pesach, Pasen, en het Wekenfeest, Pinksteren. Het uit Egypte verloste slavenvolk is het ruwe materiaal, dat door het ontvangen en aannemen van Gods Tora een volk mag worden dat Hem in vrijheid naar Zijn wil leert dienen. Wie op grond van Gods verlossing Zijn partners zijn geworden, moeten graan malen en er brood van bakken. Gods verbondspartners ontwikkelen wat de schepping biedt om - niet met jenever maar met brood - hongerigen te voeden. Zoals een rabbijn zei: éen kèmach éen Tora, zonder meel (voedsel) geen Tora.
Aan het offer van de twee tarwebroden wordt hoogstens teruggedacht tijdens de viering van Sjavoeot in het moderne Israël. Evenals Pesach en het Loofhuttenfeest combineert het Wekenfeest twee elementen, de stand van zaken in de landbouw en een hoogtepunt uit de geschiedenis van het Joodse Volk op weg naar het Beloofde Land. Sinds eind negentiende eeuw Joden in het land Israël ook weer letterlijk de hand aan de ploeg hebben geslagen, besteden met name niet- en anti-religieuze dorpen, zoals kibboetsim opnieuw aandacht aan de agrarische kant van dit feest met landbouwfeesten en bloemencorso’s.
Niet alleen op het in Israël glooiende platteland wordt alles uitbundig versierd met bloemen. Ook synagogen worden versierd met bloemen en takken van (fruit)bomen. Sommigen versieren de Tora-rollen met rozen. Zo schenken synagogen aandacht aan de bepaling in Misjnah Rosj Hasjana 1:2 dat op Sjavoeot de hemelse rechtbank beslist hoe de fruitoogst zal uitvallen.
Verbondssluiting
Sjavoeot is evenals Pesach en het Loofhuttenfeest niet alleen een oogstfeest. Eén van de Hebreeuwse namen van het Wekenfeest is Atsèrèt, ‘afsluiting, voltooiing’. Op het Wekenfeest wordt de voltooiing van de uittocht uit Egypte gevierd. Op de 50e dag werden de uit Egypte verloste stammen een volk, sloot God met Israël zijn verbond (Ex. 19-24) en gaf Hij de Tora als wegwijzers ten leven. Zeker sinds de tweede eeuw voor Chr. wordt de verbondssluiting verbonden aan het Wekenfeest. Pas vanaf de verbondssluiting, waarbij God aan Israël de Tora gaf, leefde het volk echt in vrijheid. In die zin legde een rabbijn Ex. 32:16 uit: De tafelen waren het werk Gods en het schrift was het schrift Gods, op de tafelen gegrift. Omdat het Hebreeuws oorspronkelijk geen klinkertekens kent, kan in plaats van ‘gegrift (charoet)’ ook ‘vrijheid (cheroet)’ gelezen worden. De tekst luidt dan: De tafelen waren het werk Gods en het schrift was het schrift Gods, op de tafelen der vrijheid (Avot 6:2).
Op Sjavoeot (in 2005 op 13 juni) wordt de verbondssluiting en het geven van de Tora herdacht. Ex. 19:10 bericht dat het volk was opgedragen zich twee dagen voor de verbondssluiting moest heiligen en de kleren wassen. Volgens rabbijnse uitleg behoort het wassen van kleren gepaard te gaan met het nemen van een ritueel bad. Het volk dat zich gereinigd had bracht de nacht waarin God tot het volk sprak wakend door. Daarom wordt ter herinnering daaraan de nacht van het Wekenfeest wakend een studerend doorgebracht. Zo leeft men mee met de nacht die beschreven is in Ex. 19:16-24.
Aan het einde van die nacht openbaarde God zich in rook en vuur. De bazuin, de ramshoorn klonk en God sprak tot het volk de woorden: Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis geleid heb. In Hand. 2 herhalen zich de natuurverschijnselen van de openbaring op Sinaï.
Ervaringen
Meer dan twintig jaar hebben mijn vrouw en ik in Jeruzalem die nacht van waken en studeren meegemaakt. Steeds is het een andere, maar opnieuw bijzondere en verwarmende ervaring. De eerste keer was bijna een openbaring. We wisten niet wat we konden verwachten.
’s Avonds rond half elf begon het programma in de synagoge. We volgden een drietal lezingen van anderhalf uur. Tussen iedere lezing was er een pauze van een kwartier om na te praten en wat te eten en te drinken in de tuin van de synagoge. De lezingen gingen over thema’s die te maken hebben met de verbondssluiting op Sinaï, de schriftlezingen voor Sjavoeot en de verhouding tussen Schrift en traditie.
Ook de verhouding tussen Israël en de volkeren kwam aan de orde. Het boek Ruth, dat de feestrol is die op het Wekenfeest gelezen wordt, bleek geen romantische novelle die zich toevallig afspeelt tijdens de oogst. Het gaat vooral om die niet-Joodse vrouw die haar schoonmoeder volgt en er bewust voor kiest de banden met haar heidense herkomst te verbreken en haar leven te stellen in vertrouwen op Israëls God. Ruth is voor het jodendom het voorbeeld van alle heidenen die tot geloof in Israëls God komen en beseffen dat je daartoe moet breken met je heidens verleden. Je kunt niet Israëls God dienen en Hem zoeken bij volle maan. In Ruth 1:16 zegt Ruth eerst uw volk is mijn volk en pas daarna uw God is mijn God. De God van Israël dienen vereist eerst en vooral actieve solidariteit tonen met het Joodse volk. Zonder die solidariteit is de belijdenis uw God is mijn God onwaarachtig.
De eerste keer dat we de nacht van studie tijdens het Wekenfeest meemaakten beleefden we een verrassend hoogtepunt. In de loop van zo’n nacht dreigt de slaap je soms even te machtig te worden. Na afloop van de derde lezing liepen we rond 4 uur ’s nachts met leden van de synagoge naar het plein voor de Westelijke (Klaag)muur van de tempel. Onderweg passeerden ons groepen psalmen zingende jongeren met dezelfde bestemming. Op het plein waren vele duizenden die ook na een nacht studie het ochtendgebed kwamen bidden, met de ogen gericht naar die muur. Het vroege zonlicht weerkaatste op het gouden dak van de rotskoepel. Toen de zon ons begon te verwarmen, hadden we het gevoel meegedragen te worden op de vleugelen van de Geest. De betekenis van Hand. 2 drong voor het eerst echt tot ons door. De zingende en biddende menigte was zeker niet ‘vol zoeten wijns’.
Lukas schreef: Toen de Pinksterdag aanbrak waren allen tezamen bijeen. Wanneer waren zij samengekomen, als ze op dat moment al bijeenwaren? Was het de voorgaande avond geweest om die gehele nacht samen de woorden van de openbaring op Sinaï met elkaar te bestuderen in het licht van wat zij met Christus ervaren hadden? Hebben die nacht de discipelen samen de woorden die de Here Jezus tot hen gesproken had overwogen? Viel er, terwijl ze zo studeren bijeenwaren, nieuw licht op Zijn woorden en daden, kregen ze het inzicht dat nodig is om het Evangelie te kunnen verkondigen? Geldt niet voor de gehele gemeente: ‘wie niet studeert is niet bekeerd’?
De rabbijnse overlevering vertelt van twee rabbijnen uit de eerste eeuw die met elkaar de woorden van de Tora bestudeerden en daarna die van de profeten en van de geschriften. Daarop verheugde zich, zo zegt de overlevering, de Tora zoals op Sinaï, toen ze voor het eerst aan Israël gegeven werd - en de Tora werd tot vuur op hun hoofden.
Die eerste nacht van leren op Sjavoeot heeft ons, geloven we, dichter bij de ervaring gebracht die de discipelen die nacht hebben gehad. Het wonder van de tongen als van vuur op hun hoofden blijft. Maar we hebben aan den lijve ervaren, dat Gods Geest daar inspireert (van spiritus, geest) waar mensen bijeenkomen rond Gods Woord, samen studerend en elkaar bevragend naar de betekenis van het Woord in de hoop het beter te leren verstaan en daardoor beter te kunnen uitdragen.
G.H. Cohen Stuart
Vrede over Israël jrg. 49 nr. 3 (juni 2005)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel