Bij het overlijden van G.J. Ornstein
Op 24 januari j.l. overleed onze oud-deputaat Gottlieb J. Ornstein. Bijna veertig jaar was hij afgevaardigde namens de particuliere synode van het Zuiden. Dat hij zo’n lange periode deel heeft uitgemaakt van ons deputaatschap had alles te maken met zijn bijzondere verbondenheid met Israël. Zijn grootvader Gottlieb Ornstein was een Roemeense jood, die op de vlucht voor de pogroms eind 19e eeuw op doorreis naar Amerika in Rotterdam terechtkwam, vervolgens in Amsterdam, waar hij - zoals hij zelf op het schutblad van zijn bijbel verwoordde - zijn Heiland Jezus Christus leerde kennen.
De vader van onze broeder Ornstein was een markante figuur, die ook deel heeft uitgemaakt van het Israël-deputaatschap. Toen hij in 1961 betrekkelijk jong overleed, heeft de particuliere synode in zijn plaats onze Gottlieb benoemd. Diep was hij zich bewust van zijn afkomst uit Israël, en tegelijk gaf hij zich uit liefde tot Christus en zijn gemeente aan allerlei kerkewerk. Zo heeft hij de laatste jaren veel gedaan in de kerkenraad van Rotterdam-Centrum en voor het pastoraat onder varenden. Maar hoezeer hij Rotterdammer was, en de haven hem vertrouwd was, dát was niet waar zijn hart klopte.
Vantevoren had hij vastgelegd dat op de rouwcirculaire het ‘Hoor Israël’ in het Hebreeuws weergegeven zou worden. Ook de Schriftlezing voor de dienst had hij uitgekozen: Romeinen 11:25-36. Dat bijbelgedeelte zal niet vaak in een dienst van gedachtenis gelezen worden.
Het is het slotakkoord van de hoofdstukken 9 tot 11, waar Paulus op een adembenemende wijze over Gods weg met Israël, dat is: Gods trouw aan Israël, spreekt. Het zijn moeilijke hoofdstukken om te verstaan, en nog moeilijker om te verwerken.
Bij het schrijven had Paulus stellig ook niet-joden op het oog, die zich boven Israël menen te kunnen verheffen of zelfs de gedachte bij zich voelen opkomen dat Israël voorgoed bij God zou hebben afgedaan. Al gaat Romeinen 11:25-36 dus over Israël, toch moeten we voor ogen houden dat Paulus schrijft aan de christenen in Rome, die van huis uit in meerderheid heidenen waren.
Hij spreekt hier van een ‘geheimenis’. Zoals het in vers 25 staat kunnen we eruit opmaken, dat Paulus iets gaat zeggen, wat hij nog niet eerder zó naar voren heeft gebracht. Een geheimenis, dat is niet een mysterie, dat met goed nadenken doorvorst kan worden of door iemand uitgelegd. Waar het Nieuwe Testament over een ‘geheimenis’ spreekt, is dat met het oog op Gods handelen, waarin Hij zijn Koninkrijk tot stand brengt. Hier doelt Paulus op het ‘geheimenis’, dat God Zichzelf, d.i. zijn genade, verheerlijken zal aan Israël en de volken. De ‘verharding’ die ‘over Israël is gekomen’ maakt deel uit van dit ‘geheimenis’. Het heeft zijn plaats in Gods verborgen raad met betrekking tot de verwerkelijking van zijn heilsplan voor Israël en de volken.
Dit is hetgeen onze broeder Gottlieb Ornstein zijn leven lang zó intens heeft beziggehouden. Niet toevallig zijn we daarmee tegelijk ook bij de enige grond van zijn en ons behoud
In vers 26 lezen we: ‘De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal de goddeloosheden van Jakob afwenden. En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.’ God zal zelf als Verlosser komen en de ongerechtigheden van Jacob afwentelen. Het is een aanhaling uit het boek Jesaja, maar Paulus heeft er wat aan veranderd. Terwijl in de tekst van het Oude Testament staat dat de Verlosser naar Sion zal komen om zijn verbond gestand te doen, schrijft Paulus dat de Verlosser uit Sion zal komen. Dat mogen de heidenen nooit vergeten: hun Verlosser komt uit Sion. ‘Het heil is uit de joden.’
Paulus zegt er nog iets bij. Met dat de Verlosser uit Sion komt ‘wendt’ Hij Zelf de goddeloosheden van Jacob af. Dat is dus nodig, dat God de zonden van Israël wegneemt. Zo onderstrepen deze woorden de dubbele heilsbeweging die in de hoofdstukken Romeinen 9 tot 11 te zien is: van Israël naar de heidenen, vanwege de val van Israël, en van de heidenen weer naar Israël, vanwege het jaloersmakende geloof van de heidenen dat de naijver van Israël opwekt. En in dat alles laat de HERE Israël niet los, omdat Hij niet loslaat wat zijn hand begon.
We doen er goed aan te letten op de geschiedenis, hoe God daarin handelt. Daarbij is de volstrekte genade van God, zoals die tot uitdrukking komt in de rechtvaardiging van de goddeloze, de kern. In de geschiedenis is er een heen en weer, een golfbeweging, waar te nemen tussen Israël en de volken. En in die golfbeweging is de HERE Zelf bezig allen te doordringen van de grootheid van zijn genade, als enige grond voor hun behoud.
Dit is een geheimenis om bij te leven, en om bij te sterven. De grote verbanden van Gods weg met Israël en de volken, zeker. Maar we moeten onszelf niet vergeten: wie wij zijn voor Gods aangezicht. Je kunt zelf alleen leven van die onvoorstelbare genade van God. Paulus zingt ervan aan het slot van dit bijbelgedeelte, als hij uitbreekt in een lofprijzing. Ja, dat is waar het in dit gedeelte om gaat: Gods trouw in de grote geschiedenis als grond om ons toe te vertrouwen aan Hem in de kleine geschiedenis van ons mensenleven.
Onze broeder Gottlieb Ornstein is heengegaan. Als ik denk aan zijn keuze voor dit bijbelgedeelte, aan wat hem in zijn leven heeft bewogen, aan wie hij is geweest, dan denk ik aan deze lange, magere man, broeder, vader, vriend, die ik nooit anders heb gekend dan als iemand die met zijn lijf te stellen had. Maar hij zeurde niet, hij ging door tot hij niet meer kon.
Denkend aan hem, aan zijn weg, zijn inzet, zijn tekstkeuze voor de afscheidsdienst kom ik terecht bij de lofzang van Simeon: ‘Nu laat Gij, HERE, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, want mijn ogen hebben uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël.’
dr. Gerard den Hertog
Vrede over Israël jrg. 49 nr. 2 (maart 2005)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel