Voorgoed verbonden;
visie op de relatie tussen Kerk en Israël in tien punten

1.
God blijft trouw aan Israël, het volk dat Hij als eerste gekozen heeft en liefheeft.


Eén van de meest in het oog springende aspecten van de Bijbelse boodschap is de blijvende trouw van God aan het volk Israël. Het huidige Joodse volk, in het land Israël en wereld­wijd verspreid, is de voortzetting van het Israël uit de Bijbel. Deze trouw van God licht op in zijn verkiezend handelen en in het oprichten van het verbond.

Gods verkiezend handelen

Er wordt in het Oude Testament op veel plaatsen gesproken over de verkiezing van het volk Israël. In Deuteronomium1 wordt de verkiezing kernachtig onder woorden gebracht:

Want gij zijt een volk, dat de HERE, uw God, heilig is; u heeft de HERE, uw God, uit alle volken op de aardbodem uitverkoren om zijn eigen volk te zijn. Niet, omdat gij talrijker waart dan enig ander volk, heeft de HERE Zich aan u verbonden en u uitverkoren; veeleer zijt gij het kleinste van alle volken. Maar, omdat de HERE u liefhad en de eed hield, die Hij uw vaderen gezworen had, heeft de HERE u met een sterke hand uitgeleid en u verlost uit het dienst­huis, uit de macht van Farao, de koning van Egypte, opdat gij zoudt weten, dat de HERE, uw God, de enige God is, de trouwe God, die het verbond en de goedertierenheid houdt jegens wie Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden, tot in duizend geslachten.


Uit de eed die God aan Abram gezworen heeft2, blijkt dat de verkiezing van Israël gebaseerd is op twee pijlers: op zijn liefde - dus niet op een eigenschap of verdien­ste van Israël - en op zijn trouw. Tegelijkertijd maakt God met die eed duidelijk dat de verkiezing van Israël bedoeld is om tot heil en zegen van andere volken te die­nen. Dat betekent dus dat ook andere volken tot hun heil bij de God van Israël mogen gaan horen. Je moet zelfs zeggen: doen ze dat niet, dan is er voor hen geen toekomst.


In het Bijbelse woord verkiezing wordt de trouw van God aan zijn volk getypeerd als blijvend. Dat betekent dat de relatie van Gods kant een eeuwige relatie is.3 Tegelij­kertijd vraagt Hij van Israël een antwoord, namelijk een leven van volkomen toewijding aan Hem.4 Het verbreken van dit verbond, wat uitloopt op de ballingschap, is een ernstige zaak. Toch heeft dit niet een blijvende verwerping van Israël door God tot gevolg. De profeet Jesaja brengt de terugkeer van Israël uit de ballingschap heel treffend onder woorden: ‘Ik heb u verkoren en u niet versmaad.’5 Met andere woorden: God blijft trouw aan zijn volk.


Ook in het Nieuwe Testament wordt over de verkiezing van Israël gesproken. Paulus noemt in Handelingen 136 zes aspecten van deze verkiezing:

  1. God is degene die verkiest.
  2. De aartsvaders - Abraham, Izaäk en Jakob - zijn degenen die door God verkoren zijn.
  3. Het ontstaan van het volk Israël.
  4. De uittocht uit Egypte.
  5. De blijvende trouw van God ondanks de ontrouw van het volk.
  6. Het ontvangen van het land Kanaän als erfdeel.


In zijn brieven aan de Romeinen en aan de Efeziërs werkt Paulus het thema van Gods blijvende trouw dieper uit. Zo noemt hij Israël een bevoorrecht volk omdat aan hen de woorden van God zijn toevertrouwd.7 Ook benadrukt hij dat de ontrouw van Israël de trouw van God niet teniet doet.8 In Romeinen 9 benadrukt Paulus de vrijheid van God om Israël te verkiezen boven een ander volk. Het motief voor de verkiezing is Gods liefde voor Jakob: ‘Jakob heb Ik liefgehad, maar Ezau heb ik gehaat’;.9 Maar als de oudste zoon Ezau de jongste zoon Jakob zal dienen, dan deelt ook hij in het heil. Dit betekent dat het doel van de blijvende trouw van God is dat de andere volken ‘mede-erfgenamen’10 zullen worden. Dan gaat de belofte aan Abram in vervulling.11


Israël heeft op grond van wat hierboven gezegd is, de volgende namen:

  1. Volk van de HERE12, een heilig volk. ‘Heilig’; wil zeggen: apart gezet om God te dienen.
  2. Gods eigendom.13
  3. Gods erfdeel.14

In het Nieuwe Testament wordt ook de kerk het volk van God genoemd, maar nooit als vervanging van Israël. De kerk is dus niet in de plaats van Israël gekomen.


Met twee beelden maakt Paulus in zijn brieven duidelijk dat de kerk samen met Israël het ene volk van God gaat vormen15: Het beeld van het geënt worden op de olijfboom16 en het weggebroken worden van de tussenmuur.17 Deze beelden maken duidelijk dat de heidenvolken door het geloof aan Israël worden toegevoegd.

Het oprichten van het verbond

De verkiezing van Israël krijgt gestalte in het verbond van God met zijn volk.18 Daarmee wordt het verbond met Abram19 bevestigd en de blijvende trouw van God aan zijn volk bezegeld. Dat wordt verder uitgewerkt door de profeten in de belofte van een ‘vernieuwd verbond’. In dit verbond staan de vergeving van zonden en de vernieuwing door Gods Geest centraal.20


Het Nieuwe Testament getuigt ervan dat dit verbond blijft bestaan, ondanks de verharding van het volk Israël tegenover het evangelie. Na de opstanding en hemelvaart van de Here Jezus vindt op de Pinksterdag, dat is het Joodse Wekenfeest, de vernieuwing van het verbond met Israël plaats. Hierover hadden de profeten al gesproken21 en Paulus werkt dit nog verder uit, waarbij hij verwijst naar Jeremia.22


De opgestane Here Jezus benadrukt zelf dat aan het eind der tijden het koningschap voor Israël hersteld zal worden.23 De apostel Petrus spreekt zijn volk na Pinksteren toe met de woorden: ‘Gij zijt de zonen (...) van het Verbond.’24


Dat God zijn verbond met Israël niet heeft opgezegd, wordt nog extra duidelijk door de opsomming die Paulus geeft van de voorrechten van Israël. Door die voorrechten in de tegenwoordige tijd te zetten, geeft hij ze blijvende geldigheid: ‘hunner is de aanneming tot zonen...’25 Hiermee sluit hij aan bij wat Jezus zegt in het gesprek met de Samaritaanse vrouw: ‘...want het heil is uit de Joden.’26




Bijbelplaatsen

7 Rom. 3:1-4; zie voor de voorrechten ook Rom. 9:4-5; Ef. 2:11-12
> <