Pèsach פֶּסַח


Pesach, het joodse Paasfeest, is het feest van de uittocht uit Egypte. Over de instelling ervan lezen we in Exodus 12.

Het eerste paasmaal werd gegeten in de laatste nacht in Egypte, de nacht waarin de eerstgeborenen van Egypte werden gedood. Maar waar het bloed van een lam aan de deurposten gestreken was ging de plaag voorbij. Het vlees van het lam werd gegeten, met ongezuurd brood en bittere kruiden (Ex. 12:8).


Pesach duurt zeven (buiten Israël acht) dagen. Het hoogtepunt is de bijzondere maaltijd op de eerste avond, de zgn. séder-maaltijd.


Séder (סֵדֶר) betekent ‘orde’; het is de term voor de (orde van de) maaltijd, die verloopt volgens vaste lijnen. Midden op tafel staat een schotel met speciale ingrediënten die een symbolische betekenis hebben.

Séder-schotel

Op de séder-schotel horen de volgende ingrediënten:

Matses - ongezuurde broden

Bij het Paasfeest hoort de matsa (מַצָּה), het ongezuurde brood. In Exodus 12:15 staat:

Zeven dagen moet u ongezuurde broden eten. Meteen op de eerste dag moet u het zuurdeeg uit uw huizen wegdoen, want ieder die iets gezuurds eet, van de eerste tot de zevende dag, die persoon moet uit Israël worden uitgeroeid.


De ongezuurde broden doen denken aan de laatste maaltijd in Egypte, waarbij er geen tijd was om het brood te laten door­zuren (Ex. 12:39). In Deuteronomium 16:1-8 wordt het genoemd: ‘brood der verdrukking’ of ‘brood der ellende’.


Paasfeest was ook een oogstfeest; daarbij past dat er een heel nieuw begin gemaakt wordt, dus geen vermenging van het oude brood/zuurdeeg met de nieuwe oogst.


Zoals uit de hierboven geciteerde tekst (Ex. 12:15) blijkt, mag er geen zuurdeeg (chamééts, חָמֵץ) gebruikt worden. Ja meer: er mag zelfs niets meer van in huis zijn, zelfs niets meer ‘in uw gehele gebied’ (Deut. 16:1-8). Het hele huis wordt ‘ge­koosjerd’, koosjer (rein, geschikt) gemaakt. Een zeer grondige ‘grote schoon­maak’! Er moet een heel nieuw begin worden gemaakt. Er mag dus nergens ook maar een kruimel brood of koek of iets dergelijks blijven liggen. Ook alle kook- en eetgerei moet koosjer zijn. Vaak gebruikt men een speciaal pesachservies voor deze gelegenheid.


Het is gewoonte geworden om een paar stukjes chamééts te verstoppen door het hele huis, die de kinderen dan op moeten zoeken. Paulus zinspeelt op dit ‘koosjeren’ in verband met Pesach in 1 Kor. 5:7-8:

Verwijder dan het oude zuurdeeg, opdat u een nieuw deeg zult zijn. U bent immers ongezuurd, want ook ons Paaslam is voor ons geslacht: Christus. Laten wij dus feestvieren, niet met oud zuurdeeg, ook niet met zuurdeeg van slecht­heid en boosaardigheid, maar met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid.


Bij het Paasmaal, de sedermaaltijd, liggen drie matsót op tafel, elk bedekt met een servet - of alledrie in een speciale hoes gedaan. Die lijkt op een soort sloop, is aan één kant open en heeft van binnen drie van elkaar gescheiden lagen. Op het exemplaar uit onze media-koffer staat: ‘ter ere van het feest van de ongezuurde broden’. Er staat ook een afbeelding van drie matses op.


De middelste matse wordt op een gegeven moment gebroken en van het kleinste deel wordt gegeten. Het grootste stuk is de afikoman (אֲפִיקוֹמָן). Dat deel wordt in een servet of handdoek gewikkeld. Het wordt verstopt; de kinderen zoeken hem op. Hij wordt aan het eind van de maaltijd gegeten.


De afikoman werd na de verwoesting van de tempel gezien als een symbolische heenwijzing naar het paaslam. (Daarvóór was het laatste dat gegeten werd een deel van het paaslam.)


Het brood dat Jezus brak bij het laatste Avondmaal was een matse.