De Sidoer
Sidoer is de naam voor het Joodse gebedsboek. Toch zet ik in de titel niet “gebedsboek”, maar “gebedsorde”. Siddoer betekent letterlijk “ordening”, en dat is precies waar het om gaat. Het gebed is strak geregeld. Niet alleen de tijden, maar ook de woorden zijn vastgelegd, en op bepaalde punten ook gebaren.
Het is voor ons wellicht moeilijk om je er een voorstelling van te maken hoe dat gaat en hoe dat werkt, omdat wij het heel anders gewoon zijn: handen samen, ogen dicht, en meest ‘vrij gebed’. Met ‘wij’ bedoel ik dan: ‘wij’ als protestanten of ‘wij’ in onze kerken. In grote delen van de wereldkerk wordt ook met vaste teksten gebeden. Wij hebben daarvan vaak alleen nog maar de formuliergebeden (met name bij doop en avondmaal) over. Ik ben blij met wat ‘voor ons gewoon’ is, het vrije gebed. Maar ik ben hier ook (in synagogen én kerken) het goede gaan zien en ervaren van bidden met geijkte woorden, het ‘vaste gebed’.
In het Jodendom is er ruimte voor een vrij gebed, maar ligt het accent wel heel sterk op de vaste orde en tekst, op het ‘geregelde’ gebed. Dat geldt zeker voor de gezamenlijke gebeden, maar ook voor de persoonlijke. Het gaat ‘volgens het boekje’, zouden wij zeggen. Maar zeg dan maar gerust bóek, want het gaat om honderden bladzijden. Of boekén, want voor de grote feesten zijn er aparte gebedenboeken (die machzor worden genoemd).
Vaste tijden
Het hele Joodse leven is ingebed in gebed. Naast lofprijzingen die horen bij verschillende momenten en handelingen – het hele leven wordt begeleid door (dank-!) gebeden – is er drie keer daags een uitgebreid gebed. Zoals Daniël de gewoonte had elke dag drie keer in gebed te gaan, in de richting van Jeruzalem (Dan. 6:11), zo is er nu én voor de morgen én voor de middag én voor de avond een gebed. De tijden waartussen de gebeden kunnen worden gezegd zijn vastgesteld.
Uitgangspunt daarbij zijn de tijden die voor de offers golden. Nu de tempel er niet meer is en de offers niet meer gebracht kunnen worden, komt men met de gebeden tot God. Je kunt daarbij denken aan Hosea 11:3, “Wij bieden als offerstieren de belijdenis onzer lippen” (NBG), of “Als offer brengen wij u oprechte woorden” (NBV).
Gebeden als offers (niet als zoenoffers, maar als dank- en lofoffers) – daar zit een heel mooie en belangrijke gedachte in. Ons bidden is vaak vooral vragen (in elk geval wijst het woord ‘bidden’ die kant op, en in de praktijk is het vaak ook zo); je wilt ontvangen. Maar gebed als offer is: je wilt geven. Je bent niet op jezelf, maar op God gericht. Het gaat om wat Hém toekomt en om wat Hém behaagt. Je legt je wil niet op tafel, maar op het altaar. “Laat mijn gebed voor U zijn als reukwerk, mijn geheven handen als een avondoffer.” (Ps. 141:2)
Waarom moet het zo geregeld? Moet gebed niet vooral spontaan zijn, vanuit je hart en vanuit je behoefte? Wordt het zo niet opgelegd? Op zich: er wordt in het Jodendom nadrukkelijk gezegd dat het gaat om het hart, om kavana = gerichtheid van het hart, toewijding. Maar daarvoor is het vaste gebed geen sta-in-de-weg, maar juist hulpmiddel. Laat je leven in gebed ingebed zijn. Dat is vruchtbaarder dan dat je het moet hebben van wat spontaan opkomt, of vanuit behoefte.
In Deuteronomium 6:6 staat letterlijk (anders dan in onze vertalingen): “Deze woorden zullen op uw hart zijn.” Rabbi Menachem Mendel van Kotzk vroeg: “Waarom staat er in het Sjema, ‘Deze woorden zullen op uw hart zijn’; moet het niet zijn ‘Deze woorden zullen in uw hart zijn’? Het antwoord is dat ons hart niet altijd open is. Daarom moeten we deze woorden op ons hart leggen, zodat, wanneer het zich opent, ze er zijn, klaar om binnen te komen.”
Als wij bidden verrijkt dat ons leven. In zijn inleiding op de Koren Siddur1 zegt opperrabbijn Jonathan Sacks:
Je kunt leven zonder gebed, zoals je ook kunt leven zonder muziek, of liefde, of lach – maar het is wel een verminderd leven, dat een hele dimensie van ervaring mist.
Bidden maakt dat je zegen ook als zodanig ontvangt.
Zonder een vat voor de zegen is er geen zegen. Zonder opvang voor de regen zal de regen vallen maar hebben wij geen drinken. Hebben wij geen radio, geen ontvangstapparaat, dan zijn er wel geluidsgolven, maar kunnen wij die niet omzetten in geluid. Gods zegeningen zijn een continue stroom, maar als wij onszelf niet tot een vat daarvoor maken, gaan ze ons voorbij. Gebed is de daad waarmee we onszelf maken tot drager van het Goddelijke.
Nog belangrijker is dat de wortel van het gebed niet is de behoefte van de mens, maar het verlangen van God. Het gebed is ons geboden. Abraham Joshua Heschel zei:
Er is iets dat veel groter is dan mijn verlangen om te bidden, en dat is Gods verlangen dat ik bid. (...) Het is lachwekkend om te bidden – tenzij het Gods wil is dat ik bid.”
Vaste woorden
Niet alleen zijn de tijden vastgesteld, maar ook – verregaand – de woorden. En dat zijn er dan heel wat. Vooral het morgengebed beslaat tientallen bladzijden. Grote delen ervan worden ’s middags en/of ’s avonds herhaald. En dan bijna elke dag hetzelfde. Hoe houd je dat vol? Is het niet een te grote ‘veelheid van woorden’? (vgl. Matt. 6:7)
Ik heb me dat bij diensten in de synagoge nogal eens – soms haast vertwijfeld – afgevraagd. Het gaat bij sommige stukken ook zo ontzettend snel; dan weet je toch niet meer wat je bidt? Maar ja, anders gaat het nog meer tijd kosten... Inmiddels kan ik het makkelijker volgen en beleef ik het anders – al gaat het me nog wel eens al te snel. Maar de anderen in de synagoge zijn nog veel vertrouwder met de woorden, vaak van kinds af aan. Dat maakt het anders.
Het Joodse bidden (en het christelijke bidden van vaste woorden) werkt anders dan het ‘vrije gebed’. Je kunt het vergelijken met een pianist die muziek speelt die anderen geschreven hebben. Heeft die dan het gevoel dat het niet echt is, omdat het niet direct van hemzelf is? Nee, hij maakt zich die muziek eigen, hij kan zich daar wellicht beter in uiten dan in eigen improvisaties, waarin hij zichzelf toch gaat herhalen; hij kan zich aan de composities van anderen optrekken en zich daarmee verder ontwikkelen. Zo kan ‘vrij gebed’ ook gaan afvlakken en kun je daarin op een bepaalde manier blijven steken. Het kan je helpen (ook) te bidden met door anderen opgeschreven, weloverwogen woorden. “Er gaat meer inspiratie uit van het weergeven van de muziek van eeuwen dan van het spelen op de gebrekkige fluit van het eigen hart. (...) Het is goed dat er woorden zijn die zijn geheiligd door eeuwen van gebed, door de eerlijkheid en liefde van vele generaties.” (Heschel)
De sidoer is een koraalsymfonie waarin talloze stemmen en thema’s klinken. We horen de stemmen van Israëls profeten en dichters, wijzen en geleerden, filosofen en mystici. Ik zal er in dit verband niet verder inhoudelijk op ingaan. In eerdere artikelen in dit blad is al ruim aandacht besteed aan verschillende onderdelen van het gebedsleven (o.a. aan de berachot, het sjema en het Achttiengebed). Er komt in de sidoer echt heel veel aan de orde. Dat heeft ook te maken met wat Sacks verwoordt: “Het feit dat het Joodse geloof meer is uitgeschreven in gebeden dan geanalyseerd in theologische werken is van grote betekenis. Wij analyseren ons geloof niet: wij bidden het. We filosoferen niet over de waarheid, wij zingen het. (...) Wij praten niet over God. Wij spreken tot God.”
Wanneer Israël bidt gaat het om het beleven van de relatie met God. Tegelijk is er ook de relatie met het volk, met allen met wie je samen diezelfde woorden bidt. De gebeden zijn in het meervoud, en worden bij voorkeur ook in een gemeenschap gebeden. (Sommige dingen worden niet gezegd of gedaan als er niet minimaal tien Joodse mannen in gebed bijeen zijn.) Een derde relatie is die met de geschiedenis, met allen die de eeuwen door gebeden hebben; met hen die ooit als eerste deze woorden baden.
Als je in de synagoge zo bidt, dan spreek je samen met zovelen tot God, maar tegelijk spreekt God ook tot ons. Dat geldt op een bijzondere manier bij wat rechtstreeks uit de Bijbel komt, uit de Tora, de Profeten en de Geschriften. Psalmen worden in hun geheel, soms meerderen op rij, gezongen/gebeden. Bij wat wordt gevraagd wordt er ook gedankt met een belijdenis, en wordt vertrouwen met zoveel woorden uitgesproken.
Een belangrijk onderdeel van het morgen- en het avondgebed is het Sjema, genoemd naar het eerste woord van “Hoor Israël, de HERE is onze God, de HERE is één!” (Deut. 6:4) Deze woorden worden zeer nadrukkelijk uitgesproken, terwijl men de ogen met de rechterhand bedekt, in intense concentratie. De woorden horen bij het gebed, ze zijn omringd door gebeden, maar ze zijn zelf eigenlijk niet een gebed, maar een belijdenis. Terwijl wij met onze gebeden tegen God zeggen ‘hoor!’, zeggen wij ook tegen onszelf ‘hoor!’ Horen – dat is het uitgangspunt, de grondhouding voor Israël. Dat geldt ook bij de gebeden.
Als je zo bidt doet dat wat met je.
Het opent onze ogen voor het wonder van de wereld.
Het opent onze oren voor de stille stem van God.
Het opent onze harten voor degenen die ons nodig hebben.
(Sacks)
1The Koren Siddur is een uitgave met naast de Hebreeuwse tekst een Engelse vertaling, door opperrabbijn Jonathan Sacks, die de uitgave ook van een inleiding en kort commentaar heeft voorzien.
ds. Aart Brons
Vrede over Israël jrg. 58 nr. 4 (sep. 2014)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel