De naam ‘christen’

Een opmerkelijke ontwikkeling


In zijn boek ‘Als dit uit de hemel is...’ vermeldt Peter J. Tomson een opmerkelijke ontwikkeling rondom de naam ‘christenen’.

Lukas vertelt in Handelingen dat de volgelingen van Jezus ‘voor het eerst in Antiochië Christenen genoemd werden’ (Hd. 11:26). Deze benaming komt slechts driemaal voor in het Nieuwe Testament. Naast het genoemde vers treffen we hem nog aan in Handelingen 26:28 en in 1 Petrus 4:16.

De naam duikt dus voor het eerst op in Antiochië, de plaats die als moederstad gediend heeft voor de verspreiding van het evangelie onder de volkeren.

Antiochië moet vanaf het begin reeds een gemengde gemeente geweest zijn, een gemeente waarvan naast in Jezus gelovende Joden ook niet-Joodse gelovigen lid geweest zijn. De berichten uit het boek Handelingen geven ons de indruk dat beide groepen in harmonie met elkaar geleefd hebben.

Bij optredende spanningen tussen beide groepen wordt de hulp van Jeruzalem ingeroepen hetgeen, zoals we in Handelingen 15 kunnen lezen, resulteert in een fundamenteel besluit:


Een in Jezus gelovende Jood blijft leven bij de wet van Mozes, een niet-Jood houdt zich aan de in Handelingen 15:20 geformuleerde besluiten. Op deze wijze kan men binnen de gemeente zonder wederzijdse negatieve gevoelens samenleven.

Tegen deze achtergrond zal de naam ‘christenen’, zoals deze in Antiochië gehanteerd werd, stellig geen anti-judaïstische bijklank gehad hebben. Toch doet zich het feit voor dat reeds aan het eind van de eerste eeuw uitgerekend in Antiochië aan het ‘Christendom’ een niet-Joods karakter werd toegekend. Dat mag, zo vroeg in de geschiedenis van de kerk, met recht een opmerkelijke ontwikkeling genoemd worden.

Bisschop Ignatius

Deze anti-judaistische houding is in Antiochië waarschijnlijk op gang gebracht of in ieder geval verscherpt door Ignatius. Hij was aan het eind van de eerste eeuw bisschop in Antiochië en stierf aan het begin van de tweede eeuw als martelaar.

In één van zijn geschriften treffen we een zinsnede aan die haaks staat op de besluiten van het Apostelconvent uit Handelingen 15. Hij zegt: ‘Het is misplaatst van Jezus Christus te spreken en joods te leven. Want niet het Christendom gelooft met het oog op het Jodendom, maar het Jodendom, met het oog op het Christendom.’

Tomson zegt naar aanleiding van deze uitspraak: ‘‘Joods leven’ was taboe voor deze bisschop van een stad waar Joden en niet-Joden vanouds samenleefden. Voor hem was het Jodendom gedoemd om op te gaan in een niet-joods ‘Christendom.’’

Inderdaad, het valt telkens weer op hoe snel reeds de kerk, die in hoofdzaak uit gelovigen uit de volken ging bestaan, geleid werd door bisschoppen die de zogenaamde vervangingsleer (de leer dat de kerk de plaats van Israël is gaan innemen) voorstonden.

Dit tegenover elkaar stellen van ‘Jodendom’ en ‘Christendom’ moest wel tot vijandschap tussen beide religies leiden. Tegelijk had het ook grote gevolgen voor de Joodse gelovigen in Jezus binnen de kerk. Binnen een niet-Joods Christendom kon geen afzonderlijke plaats bestaan voor gelovigen die zich nog hielden aan de wet van Mozes; anders gezegd, voor hen die nog ‘Joods leven’ voorstonden.

Mijns inziens speelt dit de huidige Messiasbelijdende Joden in Israël nog parten. Zij mijden het gebruik van de naam ‘christen’, want voor Joden is een ‘christen’ altijd een niet-Jood.

Toch is het vreemd dat een man als Ignatius, in Antiochië levend, zo uitgesproken anti-joods was. Lukas, van wie wordt aangenomen dat hij tevens sterke banden met Antiochië had en volgens de kerkhistoricus Eusebius zelfs uit deze stad afkomstig was, heeft mogelijk de bisschop nog gekend.

We kunnen ons afvragen of Ignatius en Lukas, als het gaat over de anti-joodse houding, op één lijn zaten. Of stonden zij in hun opvattingen lijnrecht tegenover elkaar en heeft zich reeds in een vroeg stadium binnen de gemeente een splitsing voorgedaan? Een groep denkend in de lijn van Ignatius heeft dan afstand genomen van hun joodse achtergronden, een groep het spoor van Lukas volgend, heeft in dat geval aan hun joodse wortels een legitieme plek willen geven.

Tomson rekent in zijn boek sterk met de mogelijkheid van een splitsing. Het zal duidelijk zijn dat, als dit waar is, bij Lukas de naam ‘christenen’ een pro-joodse betekenis heeft gehad. Het joodse aspect zou dan een wezenlijk onderdeel uitgemaakt hebben voor de gelovigen die in Antiochië ‘christenen genoemd werden’.

De houding van Lukas tegenover de Joden

Het dubbelwerk van Lukas, het Evangelie en Handelingen, wordt door de meeste bijbeluitleggers gerekend tot de paulinische verzameling van het Nieuwe Testament. Daarmee wordt bedoeld dat er een grote verwantschap bestaat tussen de geschriften van Paulus en die van Lukas. Beide schrijvers, zo is men van mening, namen een positieve houding aan tegenover het Jodendom. Als men de geschriften van Lukas vergelijkt met andere Evangeliën, dan springt de milde manier waarop hij de gebeurtenissen, ook in conflictsituaties, beschrijft direct in het oog.

Het is daarom opmerkelijk dat reeds vroeg in de geschiedenis van de kerk een zekere Marcion de kanon, de reeks van door God gegeven gezaghebbende geschriften, heeft willen beperken tot de boeken van Lukas en de brieven van Paulus. Marcion verwierp het Oude Testament en zuiverde wat later het Nieuwe Testament is gaan heten van alles wat aan het Jodendom herinnerde. Hij was duidelijk anti-judaïstisch. De kerk heeft deze drastische beperking van de kanon afgewezen, maar wat ze nagelaten heeft, is de veroordeling van zijn anti-joodse opvatting. Het heeft er alles van dat de kerk deze negatieve opvatting deelde.

De vraag dringt zich hierdoor op of Paulus en Lukas zich zo anti-Joods laten lezen.

Bij Paulus zou een anti-joodse lezing wellicht mogelijk zijn, als men Galaten van de rest van zijn brieven isoleert en als norm gaat hanteren bij het lezen van al zijn brieven.

Bij Lukas kan een dergelijke manier van lezen eventueel, als men de rode draad in zijn geschriften: ‘het Evangelie gaat naar alle volkeren te beginnen in Jeruzalem’, uitlegt als: God heeft zijn beloften van Israël afgenomen en op de volkeren overgedragen. In dat geval is het Jodendom na Jezus een afgesloten hoofdstuk.


Met Tomson wijs ik deze anti-joodse wijze van lezen af. Daarvoor zijn, me beperkend tot Lukas, met Tomson een aantal argumenten aan te voeren.

De naam ‘christen’ bij Lukas

Als we het geheel overzien kan gezegd worden dat reeds heel vroeg in de geschiedenis van de kerk de naam ‘christen’ in joodse oren een negatieve klank gekregen moet hebben. Deze negatieve klank werd veroorzaakt door de kerk. De kerkleiders hebben namelijk de naam ‘christenen’ als aanduiding voor de volgelingen van Jezus van alle joodse smetten willen zuiveren. Op deze wijze is het ‘Christendom’ tegenover het ‘Jodendom’ komen te staan. De geschiedenis van Europa heeft het negatieve imago van ‘christenen’ bij Joden alleen maar verergerd.

Lukas heeft, toen hij vertelde dat men in Antiochië de volgelingen van Jezus voor het eerst ‘christenen’ is gaan noemen, zeker niet gedacht aan mensen die anti-joods dachten. Verwant aan Paulus en gezien het pro-joodse karakter van zijn geschriften zal Lukas stellig van mening zijn geweest dat de wortel, Israël, de takken, de gelovigen uit de volken, draagt.

En wij? Wij zijn nog steeds bezig om het woord ‘christen’ van zijn anti-joodse karakter te bevrijden. Want alleen zo kunnen we ons met ere ‘christenen’ laten noemen.

Undefined variable $auteur0 in: /home/u144425978/domains/kerkenisrael.nl/public_html/_script/_info.php op regel 12 e_vars: vars
Undefined variable $auteur3 in: /home/u144425978/domains/kerkenisrael.nl/public_html/_script/_info.php op regel 12 e_vars: vars

Boogert
Vrede over Israël jrg. 45 nr. 3 (juni 2001)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel