Enkele recente boeken over Franz Rosenzweig


n.a.v.:

Het Europese jodendom in de 19e eeuw

Het is vandaag nauwelijks meer voor te stellen, maar de tijd ligt nog niet zo ver achter ons, waarin het jodendom werd genegeerd en ontkend, en als levende godsdienst buiten vrijwel ieders gezichtsveld lag.

Kenmerkend is de term, waarmee het jodendom van de eerste eeuwen van onze jaartelling in het wetenschappelijk onderzoek werd (en soms nog wordt!) aangeduid: ‘Spätjudentum’, ofwel: ‘het late jodendom’. In die uitdrukking ligt besloten, dat er daarna niets meer volgt: het heeft zichzelf overleefd, het is een ‘afgebrande lucifer’. Woorden verraden vaak hoe we denken, en dat geldt zeker ook bij deze term. Het jodendom wordt dan gezien als een godsdienstige of wereldbeschouwelijke stroming of iets van dien aard. Ontkend wordt, dat het een levend volk is, het volk Israël, een volk dat de Schriften leest.


In de achter ons liggende eeuw is er op dit punt een grondige verandering opgetreden. Vandaag is er sprake van een zoeken van het gesprek, van een ontmoeting met levende joden. Dat zoeken vindt plaats vanuit echte erkenning dat het jodendom niet een fossiel is uit het verleden, maar het volk van Gods verbond met Abraham. Tegelijk is er niet zelden een andere ondertoon, van verlegenheid met de eigen christelijke traditie, omdat langzaam maar zeker tot ons doordringt wat joden allemaal is aangedaan in naam van Christus...


Goed - hoe moeilijk het ook is om het ons nog voor te stellen - een eeuw geleden was van die nieuwe aandacht nog geen sprake. Men zou kunnen zeggen dat toen voor de joden de Middeleeuwen nog maar net voorbij waren. Dankzij de Franse Revolutie waren ze begin 19e eeuw volwaardige burgers geworden, mochten ze uit hun ghetto’s tevoorschijn komen, en dat deden ze ook massaal.

Zo voltrok zich in de 19e eeuw de assimilatie van de joden. Dat betekent praktisch: joden pasten zich aan aan de heersende cultuur, trouwden vaak met niet-joden en lieten de godsdienst van hun voorvaderen voor wat het was.

Zeker, er waren er ook die christen werden. Bij ons denken we dan aan Da Costa en Cappadose, die zich uit overtuiging lieten dopen, omdat ze Jezus Christus hadden leren kennen als hun Verlosser. Maar met name in Duitsland speelden bij de overgang van joden tot het christendom meestal heel andere motieven mee. Het heersende christendom in het Duitsland van de 19e eeuw was ook heel anders dan bij ons. Christendom was voor de bovenlaag van de bevolking, waartoe de joden veelal behoorden, niet een zaak van persoonlijk geloof, maar van ‘beschaving’. Het was eenvoudig de dominante cultuur. De hoofdstroming in het Duitse protestantisme heette niet voor net ‘cultuurprotestantisme’. Tegen die achtergrond kunnen we verstaan waarom de vader van Karl Marx zichzelf en zijn kinderen zonder innerlijke overtuiging kon laten dopen. De dichter Heinrich Heine - zelf ook jood - heeft heel precies omschreven wat dat voor hemzelf (en andere joden zoals Marx) inhield: de doop fungeerde voornamelijk als ‘toegangsbewijs tot de Europese cultuur’. Het was de stilzwijgende voorwaarde om echt helemaal Duitser te worden.

De heersende cultuur van het christendom in Duitsland was zó dominant, dat velen hun afkomst vergaten en met huid en haar Duitser werden. Ze namen vol overtuiging dienst in het keizerlijke leger, verwierven in de Eerste Wereldoorlog wegens betoonde dapperheid het IJzeren Kruis - en werden pas door de rassenwetten van Hitler eraan herinnerd, dat ze geen ‘echte Duitsers’ waren.

‘Ik blijf jood...’

Franz Rosenzweig (1886-1929) heeft dat laatste niet meer meegemaakt. Geboren in een geassimileerd joods milieu overweegt ook hij om zich - net als enkelen van zijn neven - aan te sluiten bij de heersende cultuur, en christen te worden. In de zomer van 1913 heeft hij een indringend nachtelijk gesprek met twee andere jonge joodse denkers, die beiden tot het christendom waren overgegaan. Dat gesprek maakt diepe indruk, en Franz Rosenzweig neemt het besluit christen te worden. Op het laatste moment bedenkt hij zich echter. Dat najaar heeft hij nog één keer Grote Verzoendag meegemaakt in de synagoge in Berlijn - en die ervaring is voldoende om hem er van af te laten zien christen te worden. ‘Ik blijf dus jood’, is een beroemd zinnetje in een brief aan een neef.

Deze Franz Rosenzweig schrijft tijdens de Eerste Wereldoorlog een boek, Stern der Erlösung (Ster van de verlossing), dat als geen ander joods boek uit de moderne tijd christelijke theologen heeft gefascineerd, en gestimuleerd tot kennisname van het levende jodendom. De eerste, die aandacht ervoor vroeg, was de hervormde theoloog K.H. Miskotte.


De hervormde emeritus-predikant A. Sevenster heeft jarenlang lezingen gegeven en studieweken voor predikanten geleid, waarin hij hen poogde in te leiden in het denken van Rosenzweig, zoals dat m.n. uitkomt in zijn hoofdwerk: Ster van de verlossing. Wat hij zoal naar voren heeft gebracht staat nu bij elkaar in een boek, met de titel die een vondst mag heten: ‘Sabbatsrust voor een zondagskind. Over de Stern der Erlösung van Franz Rosenzweig’.

Die Duitse wereld van een eeuw geleden, en dan zeker de kringen van de gegoede, ontwikkelde burgerij - het blijft een vreemde wereld. Zeker voor ons Nederlanders, die bovendien ook nog een eeuw later leven. Duits is het. Een geweldig nationaal zelfbewustzijn heerst er. Als Duitsers hebben ze op dat punt ook nog wat in te halen. Christelijk is men ook. Maar dat is niet een zaak van een persoonlijke keuze, maar het hoort gewoon zo. Het heersende christendom is ook niet het protestantisme in de geest van Luther, met nadruk op rechtvaardiging en geloof. Het ‘cultuurprotestantisme’ is een vorm van religieuze beleving, die vrijzinnig van aard was, vooral op geestelijke waarden gericht, en in feite een sausje dat aan het oog onttrekt welke processen zich daaronder in werkelijkheid voltrekken. Omdat er geen aanstoot meer in zit wordt het joden gemakkelijk gemaakt om toch maar christen te worden en zo om echt deel uit te maken van de Duitse cultuur.

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog doorziet Rosenzweig dat dit verbond van christendom en cultuur niet echt, niet waar is. En vanaf het front stuurt hij op briefkaarten de tekst voor wat uiteindelijk een boek - De ster van de verlossing - zal worden naar huis.

Het boek begint met de zin: ‘Bij de dood, bij de vrees voor de dood, heeft alle kennis van het al zijn vertrekpunt.’

De filosoof Hegel, over wie Rosenzweig zijn proefschrift schreef, had de dood in zijn denken opgenomen, maar dan als doorgang naar een nieuwe gestalte. In feite betekende het, dat de dood was genegeerd als wat zij toch ook is: einde van het leven. Zijn filosofie was alomvattend, totalitair, en stond niet meer open voor ontmoeting, kritiek van buitenaf. De confrontatie met de dood op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog had duidelijk gemaakt hoezeer dit denken tekortschoot. Die oorlog maakte in elk geval op ruwe wijze een einde aan de ‘christelijke’ Duitse cultuur van de 19e eeuw. Rosenzweig wil de dood als bestaanservaring niet wegmasseren. Het is het vertrekpunt van alle kennis van de werkelijkheid, waarin wij leven.


Het boek van Sevenster is niet een studie waarin een bepaald aspect van het denken van Rosenzweig wordt uitgediept. Wie wel eens een lezing van hem over Rosenzweig bijgewoond heeft, hoort dat in dit boek weer eens terug. Het boek is dan ook eerder een lange, heel lange lezing, die op schrift gesteld is. Gevolg is dat allerlei thema’s telkens weer terugkeren, en dat komt de helderheid niet ten goede. Maar de kracht van dit boek is, dat de schrijver de lezer meeneemt naar die zo heel ander wereld van het Duitse jodendom van een eeuw geleden. En zonder een vermoeden van die wereld van het Duitse jodendom en het cultuurprotestantisme van die tijd zal men van Rosenzweig weinig of niets kunnen begrijpen.

Dialogisch denken

In ons taalgebied is enkele jaren geleden nog een studie over het denken van Rosenzweig verschenen. De schrijver is een Belgische filosoof, Luc Anckaert.

In dit boek ontbreken verwijzingen naar de tijdsomstandigheden niet, maar anders dan het boek van Sevenster heeft het een systematische opzet, en zo is het er een prima aanvulling op voor wie zich verder in het denken van Rosenzweig wil verdiepen.

Anckaert laat uitkomen, dat Rosenzweig echt nieuwe wegen gaat, die voor joden en christenen beide van betekenis kunnen zijn. Want - het denken van Rosenzweig is niet typisch-joods. Hij is eerder te typeren als een denker, die van binnenuit uitbreekt uit de christelijke cultuur, en dat doet door zijn jood-zijn opnieuw te verstaan en te doordenken.

De onechtheid van de ‘christelijke’ Duitse cultuur, zoals hij die had ervaren, had Rosenzweig teruggeworpen op zijn jood-zijn.

In zijn denken neemt hij nu afstand van het allesbeheersende van de cultuur van het christendom in Duitsland, zoals dat met name in het denken van de filosoof Hegel besloten ligt, en zoekt toegang tot wat wezenlijk is voor de Bijbel: het gesprek, de ontmoeting met God. Het betekent ook, dat hij moet breken met de gangbare manier van denken, die alles op formule poogt te brengen om het zo in de greep te krijgen.

Hij wordt een ‘taaldenker’, die inzet bij het menselijk bestaan, zoals dat in ontmoetingen gestalte krijgt. De oorsprong van de taal ligt buiten de macht van de mens. Taal is mogelijk doordat - weliswaar aan het oog onttrokken - een ‘derde’ aanwezig is, die de taal draagt. Het is de oertaal vóór alle taal. De taal van de openbaring van God is de hoogste kenvorm van de werkelijkheid.

Doordat de mens door het goddelijke wordt aangesproken in het heden, krijgt hij toegang tot het verleden - het geschapen-zijn van de wereld, en kan hij de toekomst onder ogen zien. Op deze wijze is Rosenzweig een dialogisch - of zelfs een ‘ternair’ denker (zoals de ondertitel van het boek van Anckaert luidt).


Het gaat dus om waarheid, om een doorbraak door de onechtheid zoals Rosenzweig in de cultuur van zijn dagen die ervoer.

Met waarheid is in dit verband niet bedoeld: overeenstemming met de werkelijke stand van zaken. Waarheid is hier bij Rosenzweig waarachtigheid.

In het denken van Hegel vallen de werkelijkheid en de waarheid samen. De prijs die daarvoor betaald wordt is, dat de werkelijkheid gesloten raakt. Rosenzweig stelt daar tegenover dat God de waarheid is, omdat Hij het uiteindelijke perspectief is, waarop de verlossing als het groeien van de wereld door het werk van de mens heen is gericht. De waarheid van Gods toekomst treedt de tijd binnen, en werpt haar licht op het heden, dat zodoende beleefd wordt onder het voorteken en de belofte van het einde. De Ster van de verlossing loopt uit op een leven in de waarheid, waarin God en mens partners zijn.

Tenslotte

Na de oorlog openbaart zich een verlammingsziekte bij Rosenzweig, waaraan hij - nog betrekkelijk jong - bezwijkt. Hij heeft zich door die ziekte niet laten veroordelen tot werkeloosheid. De laatste jaren van zijn leven heeft hij met de bekende joodse filosoof Martin Buber gewerkt aan een nieuwe vertaling van het Oude Testament in het Duits, en heeft daarmee die Duitse cultuur - en zeker ook de kerk - opnieuw geconfronteerd met het eigene, het gans-andere van de openbaring van de God van Israël.

Op het laatst kon hij slechts met een knippering van de ogen aangeven welke letter hij bedoelde, zodat zijn vrouw die kon noteren. Zó heeft hij zich tot zijn dood ingezet om de Schrift te ‘verduitsen’. Men kan alleen maar diep respect hebben voor een dergelijke prestatie, en voor de overtuiging die de drijfveer ervan vormde. Het is goed, dat we in Europa op deze wijze nog weer eens in aanraking komen met het eigene van de taal van de Schrift, om zó toegang te krijgen tot het verleden, en de toekomst tegemoet te kunnen treden. Daarin spreekt Rosenzweig tot ons, nadat hij gestorven is.

Undefined variable $auteur0 in: /home/u144425978/domains/kerkenisrael.nl/public_html/_script/_info.php op regel 12 e_vars: vars
Undefined variable $auteur3 in: /home/u144425978/domains/kerkenisrael.nl/public_html/_script/_info.php op regel 12 e_vars: vars

Hertog
Vrede over Israël jrg. 45 nr. 1 (feb. 2001)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel

vrede-over-israel