Werken der wet en de vloek der wet
Nieuwe kijk op Paulus
Sinds enkele tientallen jaren is er een nieuwe beweging op gang gekomen in de uitleg van de Paulusbrieven. In de afgelopen decennia zijn we veel meer te weten gekomen over het Jodendom, zoals het in de tijd van Paulus er uit heeft gezien. Vanuit deze kennis wordt nu de vraag gesteld of de reformatorische exegese wel voldoende rekening heeft gehouden en houdt met de Joodse lading van begrippen als ‘rechtvaardiging door het geloof’ en ‘werken der wet’. Deze onderwerpen vormen het hart van de gereformeerde belijdenissen. Over het algemeen wordt aangenomen dat de Reformatie begonnen is met de ontdekking van Luther, dat de goddeloze met God gerechtvaardigd wordt door het geloof alleen. En dus niet door de werken der wet.
De nieuwe stroming in het onderzoek naar deze teksten zegt nu evenwel, dat de invulling die Luther heeft gegeven, en in navolging van hem ook Calvijn en andere reformatoren, op z’n minst onzuiver en hier en daar ook onjuist is. Deze stroming heeft bekendheid gekregen onder de naam ‘New Perspective on Paul’, naar de titel van een geruchtmakend artikel uit 1983 van de nieuwtestamenticus J.D.G. Dunn.1 Hij borduurt daarin voort op de inzichten van E.P. Sanders, die had gesteld dat het christelijke beeld van het Jodendom als een koude, kille wetsreligie bijstelling behoeft. Het gaat in het Jodendom, aldus Sanders, niet slechts om het uiterlijk van de religie, waarbij men zich probeert aanvaardbaar te maken voor God om zo Diens gerechtigheid te verdienen. Het hele ‘verdienmodel’ moet volgens Sanders overboord, omdat het geen enkele grond vindt in de geschriften van de rabbijnen. Hierop heeft Dunn voortgeborduurd in het bovengenoemde artikel. Daarop zijn diverse andere artikelen van zijn hand gevolgd, waarin exegetisch de proef op de som wordt genomen.
Gereformeerde exegese
Eén van deze artikelen vormt het uitgangspunt voor deze Schriftstudie. In 1985 schreef Dunn voor een congres in Basel een paper, dat later in uitgebreidere vorm werd opgenomen in een verzamelbundel.2 In dit artikel gaat hij in op Gal. 3:10-14 en legt de vinger bij de woorden ‘werken der wet’ en ‘vloek der wet’.
In de gereformeerde exegese vormen deze verzen een belangrijke bewijsplaats voor de verzoening van de goddeloze door het geloof alleen. Paulus gaat in deze hoofdstukken in op de verleiding waaraan de gemeenten in Galatië dreigen te bezwijken. Zij dreigen ‘te eindigen met het vlees’ terwijl het toch begonnen was met de Geest (v.3). Daarbij lijkt Paulus de wet recht tegenover het geloof te plaatsen. ‘Hebt gij de Geest ontvangen ten gevolge van werken der wet, of van de prediking van het geloof?’ (v.2).
In de gereformeerde exegese ontstaat daarbij het patroon, dat de werken der wet worden opgevat als een voldoen aan de regels en inzettingen van de wet van Mozes. Om op die manier de Geest te ontvangen en voor God aangenaam te worden. Tegen dat laatste zou Paulus zich scherp verzetten. Het raakt immers aan het genadekarakter van het heil. We ontvangen het heil niet uit verdienste, maar uit genade. Paulus wijst dan ook een andere weg: de weg van het geloof en het je vastgrijpen aan Gods belofte. Christus heeft aan het kruis met Zijn leven betaald voor de zonden van de Zijnen. Langs de weg van het geloof, gewerkt door de Geest, wordt deze verdienste toegeëigend.
Luther
Langs deze lijnen leest Maarten Luther deze teksten. Daarbij valt het op dat hij in zijn commentaar op de brief aan de Galaten bij de uitleg van vers 10 meteen in gesprek gaat met Rome. ‘Allen die het van de werken der wet verwachten’ wordt door hem rechtstreeks betrokken op paus en bisschoppen. “Het is namelijk noodzakelijk dat wij de waarheid belijden en zeggen dat het pausdom vervloekt is, dat de wetten en de rechten van de keizer vervloekt zijn, omdat volgens Paulus alles, wat buiten de belofte en buiten het geloof van Abraham is, vervloekt is.” En verderop: “... waar het om de gerechtigheid voor God gaat, blijven wij er met Paulus vast van overtuigd, dat alles, wat buiten de belofte en buiten het geloof van Abraham is, vervloekt is en onder eeuwige vloek van de hemel blijft.” Luther maakt hierbij weliswaar een onderscheid tussen de wet die Mozes op goddelijk bevel aan het volk gegeven heeft en wetten en tradities die door het menselijk verstand zijn uitgevonden. Ze moeten echter allemaal worden beschouwd als middelen waarmee de mens onder de vloek komt te staan.
Bij de uitleg van Gal. 2:16 heeft hij daarbij de uitdrukking ‘werken der wet’ opgevat als tegenstelling tot de genade. “De werken der wet moet men heel eenvoudig als tegenstelling tot de genade opvatten. Wat geen genade is, dat is wet, of het nu om de wet in de rechtspleging gaat, of om de ceremoniële wetten of om de tien geboden. Als u daarom het gebod der wet: ‘Gij zult de Heere uw God liefhebben met uw gehele hart enz.’ volbracht zou hebben, dan bent u toch niet voor God gerechtvaardigd, omdat uit de werken geen mens gerechtvaardigd wordt.”
Calvijn
Ook Johannes Calvijn vat de woorden ‘werken der wet’ op als mogelijke heilsweg. In zijn commentaar op deze tekst schrijft hij: “Uit de werken der wet noemt hij hen, die het betrouwen der zaligheid daarin stellen: want deze wijze van spreken moet men altijd op de staat der handeling duiden. Wij weten, dat hier gehandeld wordt over de oorzaak der rechtvaardigheid.” En omdat niemand de wet van God geheel kan houden, is iedereen besloten onder de vloek van die wet.
Dunn
James Dunn evenwel legt de vinger bij wat er nu onder de werken der wet moet worden verstaan. Om wat voor werken gaat het hier eigenlijk? Dunn stelt, dat we daarbij niet moeten denken aan het houden van de geboden in het algemeen, om daarmee het behoud te verdienen. De context van Galaten 3 geeft aan dat het om heel specifieke werken gaat. Namelijk de besnijdenis en het houden van de voedselwetten.
Vanuit de kennis van het Jodendom ten tijde van Paulus weten we, dat deze twee wetswerken zeer belangrijk waren. Blijkens Handelingen 15 hebben ze in de eerste periode van de kerk een punt van discussie gevormd. Moet je van heidenen die tot geloof zijn gekomen vragen dat ze zich laten besnijden en hen gebieden de wet van Mozes te onderhouden (Hand. 15:5)? Uit het compromis dat uiteindelijk gesloten wordt blijkt dat bij het laatste vermoedelijk gedacht moet worden aan de voedselwetten uit de Thora.
Dunn benadrukt dat besnijdenis en voedselwetten functioneren binnen het Jodendom in Paulus’ dagen als punten van identificatie. Hij noemt dit de sociale functie van de wet. Ze vormen de grens tussen Jood en niet-Jood. Kort gezegd: een Jood herken je aan het feit dat hij besneden is en de voedselwetten onderhoudt. Daarmee hebben deze wetswerken een belangrijke functie rond de vraag wie tot het verbond van God met Zijn volk behoort.
Galaten 3
Deze sociale functie van de wet vormt, volgens Dunn, ook de achtergrond van wat we in Gal. 3:10-14 lezen. Daarmee komt hij tot een veel preciezere exegese dan doorgaans het geval is. Paulus wil duidelijk maken dat de Galaten zich niet moeten laten verleiden door dwaalleraars, die zeggen dat de werken der wet (besnijdenis en voedselwetten) constitutief zijn voor de rechtvaardiging. Paulus wijst in scherpe bewoordingen af dat alleen deze wetswerken toegang verlenen tot de genade in Christus.
Dat leidt ook tot een andere uitleg van wat nu met de ‘vloek van de wet’ wordt bedoeld. Dat is niet de veroordeling die iedereen te beurt valt die niet heel de wet onderhoudt in al haar onderdelen. Het gaat hier om de vloek die op allen valt, die de genade en de belofte van God opvatten in nationalistische terminologie. De vloek wordt gevormd door het onderscheid tussen Jood en heiden. Terwijl Abram toch al was toegezegd, dat in Hem alle geslachten der aarde gezegend zouden worden, was het de vloek van de wet, dat deze zegeningen van God slechts tot Israël beperkt bleven.
Dit is nu juist wat Christus heeft weggenomen. Daarvoor is Hij aan het kruis gestorven. Hij heeft zich via de vervloekte kruisdood bewust onder de vloek van God gesteld. Paulus haalt daarbij Deut. 21:23 aan: ‘vervloekt is een ieder die aan het hout hangt’. Het gaat daarbij om één en dezelfde vloek. Christus heeft zich als Jood bewust in de plaats gesteld van de heiden. En toch heeft God Hem gerechtvaardigd. Dat laat zien dat God ook de heidenen op het oog heeft. En daarom mag en kan de wet niet langer worden opgevat als grens, die Jood en heiden van elkaar scheidt.
De wet als zodanig behoudt daarmee een belangrijke functie. Paulus neemt geen afstand van haar ethische functie. De sociale functie is echter wel opgeheven.
Belijdenis
Het mag duidelijk zijn, dat deze nieuwe kijk op Paulus en op een kerngedeelte als Gal. 3:10-14 zeker aandacht moet krijgen. Immers: wanneer Dunn gelijk heeft, moeten we dan de belijdenisgeschriften herschrijven? Als in zondag 23 van de Heidelbergse Catechismus gezegd wordt dat we rechtvaardig worden voor God door het geloof, terwijl ons geweten ons aanklaagt omdat we tegen al de geboden van God zwaar hebben gezondigd, ligt daaraan het reformatorische patroon van wet en evangelie ten grondslag. En ook in artikel 22 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis gaat het om verdiensten. Verdiensten voor God die wij niet kunnen verkrijgen via het houden van de wet, maar die we in Christus ontvangen, omdat Hij alles voor ons verdiend heeft.
Vraagtekens en uitroeptekens
Toch is het de vraag of het zover zou moeten komen. Hoe moeten we de exegese van Dunn beoordelen? Ik geef enkele waarderende en vragende opmerkingen.
1. Het lijkt me van grote betekenis dat de beweging van de ‘New Perspective’ de aard van het Jodendom mee wil nemen in het lezen van de brieven van Paulus. Het Jodendom is vandaag geen kille wetsreligie en is dat ook nooit geweest. Er kan nieuw licht vallen over de geschriften van Paulus, wanneer we zijn eigen achtergrond als Jood en die van zijn gesprekspartners meer recht proberen te doen.
2. Daarbij is het goed voor te stellen dat de reformatoren de uitdrukking ‘werken der wet’ te weinig precies hebben toegespitst. Zij hebben hierbij wellicht te snel de polemiek met Rome mee laten klinken. Dunn legt er m.i. terecht de vinger bij dat de context van Galaten 3 meer reden geeft om bij de uitdrukking ‘werken der wet’ de sociale functie van de wet te laten gelden.
3. Toch wordt aan de gereformeerde exegese geen recht gedaan, wanneer gesteld wordt dat de Reformatoren de wet uitsluitend als negatief hebben beoordeeld. Luther geeft in zijn commentaar op Galaten aan dat “wie de vloek wil ontgaan, [die] grijpe de belofte van de zegen of het geloof van Abraham aan, of hij zal onder de vloek blijven.” Wat Dunn dus wil benadrukken (nl. dat Paulus wil aangeven dat de prioriteit niet mag liggen bij besnijdenis en Joods leven, maar bij het geloof als inhoud van het volbrengen van de wet), is ook het punt waar Luther uitkomt.
4. Daarbij is het de vraag in hoeverre het verdienstekarakter toch niet meer aandacht verdient dan dat de exegeten van de ‘New Perspective’ er aan willen geven. In Marcus 7 horen we Jezus zeggen, dat Jesaja terecht heeft geprofeteerd dat Israël God slechts met de lippen eert, ‘omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.’ En in Joh. 6:28 vraagt de menigte rondom Jezus wat zij moeten doen, opdat zij de werken van God mogen werken.
5. Daarmee hangt samen dat er zowel in het Oude als het Nieuwe Testament over zonde als schuld wordt gesproken. Ieder mens staat schuldig tegenover God, omdat hij niet kan voldoen aan Gods eis, zoals die vanuit de wet tot hem komt. Hebr. 7:26 maakt duidelijk dat Christus’ verdienste meer is dan alleen dat Hij naar Ef. 2:13-16 de tussenmuur heeft weggebroken, die scheiding maakte tussen Jood en heiden. ‘Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven; die niet gelijk de hogepriesters, van dag tot dag eerst offers voor zijn eigen zonden behoeft te brengen en daarna voor die van het volk, want dit laatste heeft Hij eens voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf ten offer bracht.’
6. Dunn c.s. leggen terecht de vinger bij de Joodse achtergrond van Paulus’ brieven. Dit levert belangrijke inzichten op voor de exegese. Daarbij moeten we echter m.i. wel oog houden voor de diepte van wat Paulus zijn lezers voorhoudt; iets wat opkomt uit het geheel van de Schriften. Namelijk dat in ons mensen (Jood en heiden) de niet te onderdrukken neiging leeft om ons voor God te bewijzen en ons Zijn genade waardig te willen maken. Het enige werk van God is echter niet te vinden in wat wij doen. In Joh. 6:29 antwoordt Jezus dat dit het werk Gods is, ‘dat gij gelooft in Hem, die Hij gezonden heeft.’ Rechtvaardiging alleen door het geloof in deze Hogepriester, die Zichzelf ten offer bracht.
Noten
1J.D.G. Dunn, “The New Perspective on Paul”, in: The New Perspective on Paul, revised ediotion, Grand Rapids 2008
2J.D.G. Dunn, “Works of the Law and the curse of the Law (Galatians 3,10-14)”, in: The New Perspective on Paul, revised edition, Grand Rapids 2008
Drs. Florimco van der Rhee
Vrede over Israël jrg. 55 nr. 5 (dec. 2011)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel