De synagoge
De synagoge neemt in het Jodendom een centrale plaats in.
- Synagoge is een Grieks woord, de vertaling van het Hebreeuwse woord beth ha-knèsset, ‘huis van samenkomst’.
- Een tweede functie van de synagoge is beth ha-tefilla, ‘huis van gebed’.
- De derde functie is die van een beth ha-midrasj, ‘leerhuis’.
De laatste naam geeft aan dat de Joden in de synagoge de Tenach (het Oude Testament) en de verklaringen daarvan bestuderen, dus de rabbijnse literatuur. Het aspect van studie is in het Jodendom zo belangrijk dat men in de loop der tijden de synagoge ook wel sjoel is gaan noemen. Dit woord is afgeleid van het Duitse woord Schule, school. Studie en gebed in de synagoge hebben na de verwoesting van de tempel de plaats ingenomen van de offers die door de priesters gebracht werden.
Interieur van de synagoge
De gebouwen zijn van buiten heel verschillend. Ze spiegelen de cultuur en tijd af van het land waar ze zijn gebouwd. Met het interieur is het anders gesteld. Het interieur wordt bepaald door de centrale plaats die Tora in de synagoge inneemt.
Bij de inrichting staan drie dingen centraal:
- De Heilige Ark. Dat is de kast waarin de Tora-rollen worden opgeborgen. De kast staat met de achterzijde richting Jeruzalem, dat is de richting waarin de gelovigen bidden.
- De Biema, een verhoging in het midden van de synagoge. Het is de plaats waarvandaan de Tora wordt gelezen.
- De ruimte voor de vrouwen. Deze ruimte is zo aangebracht dat de vrouwen de Ark en de Biema kunnen zien.
Duidelijk is dat in de synagoge de Tora centraal staat.
De synagoge herinnert aan de tempel in Jeruzalem. De gebedsrichting onderstreept dit. En ook de naam van de kast, ‘Ark’, arón, of soms ook wel hechál, heiligdom, genoemd, roept de herinnering aan de tempel op. Voor de ark hangt doorgaans een paróchet, een voorhangsel, dat herinnert aan de voorhangsels in de tempel, terwijl boven de Ark het ner tamied, het eeuwig brandende licht hangt, dat herinnert aan de zevenarmige kandelaar in de tempel. De Ark wordt heel dikwijls geflankeerd door twee zuilen. Deze vormen een herinnering aan de kolommen Jachin en Boaz in de tempel van Salomo (1 Kon. 7:15-22).
Doorgaans treft men rechts van de Ark de negenarmige kandelaar, de chanoekia, aan. Ook deze is afgeleid van de menora of zevenarmige kandelaar. De negenarmige kandelaar herinnert aan het inwijdingsfeest uit de tijd van de Makkabeeën. Voor de Ark treft men een amoed, lezenaar, aan. De voorganger leidt van deze plaats een groot deel van de liturgie.
De Biema symboliseert de plaats van het altaar in de tempel. De banken staan er omheen en zijn gericht op die plaats waarvandaan de Tora (de vijf boeken van Mozes) wordt gelezen.
Bijzonder is de vrouwenafdeling. Deze is niet altijd, maar toch meestal wel aanwezig in de synagoge. In het Jodendom zijn vrouwen vrijgesteld van de vaste gebedstijden en het bijwonen van de synagogendiensten. Ze mogen wel aanwezig zijn, maar dan in een aparte ruimte, te bereiken via een aparte toegang. Deze vrouwenhof draagt de naam Ezrát Nasjíem, dezelfde naam die ook de vrouwenafdeling in de tempel droeg. In de synagoge heerst, evenals in de tempel, een strikte scheiding tussen mannen en vrouwen. Bij Liberale en Conservatieve Joden is deze scheiding opgeheven.
De vaste gebedstijden
De herinnering aan de tempel komt ook tot uitdrukking in de tijden waarop de vaste gebeden worden gezegd. Deze tijden komen overeen met die van het brengen van offers in de tempel, ’s morgens, ’s middags en ’s avonds.
Deze gebeden zijn, evenals de offers vroeger, gebonden aan vaste regels. Het zijn de gebeden van de gemeenschap. Voor zo’n gebedsdienst moet van een gemeenschap sprake zijn. In de joodse traditie bestaat de kleinste gemeenschap uit een samenkomst van tenminste tien volwassen mannen, een zogenaamd minjan. In liberale kringen kan een minjan ook door vrouwen gevormd worden.
De ontstaanstijd van de synagoge
Over de tijd en de plaats van het ontstaan van de synagoge bestaat veel onduidelijkheid. We weten het eigenlijk niet precies. Men gaat uit van twee gedachten:
- In de diaspora (verstrooiing). In dat geval koppelt men het aan het gemis van het centrale godshuis, de tempel. Denkend op dat spoor verwijst men al snel naar Babylonische ballingschap (586-533 v.Chr.). Echter, bewijzen voor wekelijkse samenkomsten, en bestaande gebouwen ontbreken. De vroegste inscripties van een joods gebedshuis in Egypte stammen pas uit de 3de eeuw v.Chr. Maar ook vanuit deze vondsten kunnen we niet opmaken of we misschien in Egypte de oorsprong van de synagoge moeten zoeken.
- In Israël zelf. In dat geval moet gedacht worden aan gebedshuizen in en buiten Jeruzalem, naast de Tempel. Het waren heiligdommen waar men samenkwam op de offertijden in de Tempel. Geestelijke leiders, Rabbijnen, ontvingen hun volgelingen dan voor gebed en studie. Hiervan is vooral sprake in de 2de eeuw v. Chr., na de opstand van de Makkabeeën.
We weten dat vanaf die tijd tot aan de verwoesting van de Tweede Tempel in het jaar 70 tempel en synagoge naast elkaar bestonden. Op deze wijze ontwikkelde zich tevens de gedachte dat gebed, Torastudie en het naleven van de geboden in de praktijk van het leven (barmhartigheid), het bloedige offer kon vervangen. Na 70 na Chr. is deze opvatting in het Jodendom maatgevend geworden voor het verkrijgen van persoonlijk heil.
In het nummer van ‘Vrede over Israël’ volgt als tweede hoofddeel van dit artikel een gedeelte over de Synagoge van Elburg.
drs. Kees van den Boogert
Vrede over Israël jrg. 51 nr. 2 (apr. 2007)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel