Paulus, joodse rabbi en
apostel van Jezus Christus,
over wet en zonde
Inleiding
In de titel van dit artikel wordt Paulus behalve apostel ook rabbi genoemd. Lange tijd is die benaming volstrekt ondenkbaar geweest. Tot voor kort was het vanzelfsprekend om Paulus als grondlegger van de heiden-christelijke kerk te zien. Op basis van zijn prediking zou zich uiteindelijk een nieuwe religie hebben ontwikkeld: het christendom.
Daarbij maakte men vaak een tegenstelling tussen Jezus en Paulus. Jezus zou een vrome jood zijn geweest, die nog helemaal binnen Israël thuishoorde. Maar Paulus, die het geloof pas echt heeft losgemaakt van het jodendom, van de wet - hij is de grondlegger van de heiden-christelijke kerk geweest.
Opmerkelijk is, dat dat niet alleen door joden zo gezien werd, maar het was ook in de nieuw-testamentische wetenschap lange tijd het uitgangspunt. De meest vooraanstaande nieuw-testamenticus uit deze eeuw, de Duitse theoloog R. Bultmann, beriep zich daarvoor o.a. op 2 Kor. 5:16, waar Paulus schrijft: indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben - thans niet meer.
In feite - zo meent hij - is de breuk tussen Israël en de kerk niets anders dan de breuk tussen de joodse Jezus en de hellenistische kerk! Ook zijn gedachte was dus: het christendom is een nieuwe religie, geboren in de hellenistische oergemeente.
Omdat in deze visie zo’n sterk onderscheid tussen de joodse Jezus
en de griekse Paulus
werd gemaakt, kon in deze eeuw het thuishalen
van Jezus in de wereld van het jodendom op gang komen.
Dat ging dan veelal gepaard met een afwijzing van Paulus, die het joodse geloof zou hebben omgevormd. De kerk zou Jezus hebben ontstolen
aan Israël, en dat zou begonnen zijn met Paulus, die met grote nadruk en hartstocht het geloof in Jezus als enige weg tot behoud naar voren heeft laten komen.
Bekend zijn de woorden van de joodse denker Martin Buber: het geloof van Jezus - daarmee hebben we als joden geen probleem. Jezus is onze broeder. Maar Paulus heeft er iets anders van gemaakt: het geloof in Jezus - en dat is voor een jood onaanvaardbaar.
De waarheid zou dan zijn dat Jezus bij nader inzien één van de grote zonen van Israël is geweest, die nooit zou hebben gewild dat men in Hem geloofde.
Een zuivere tegenstelling?
Het hoeft geen betoog, dat deze visie bij een onbevangen lezing van het Nieuwe Testament geen stand kan houden.
In de eerste plaats kunnen we onmogelijk recht doen aan de evangeliën, als we in Jezus alleen maar een wetsgetrouwe jood zien. Je moet dan nogal wat schrappen!
Verheugend is, dat er ook en juist onder joodse geleerden erkenning is gekomen voor het feit, dat een dergelijke benadering geen recht doet aan de tekst van het Nieuwe Testament. Het is toch duidelijk, dat Jezus heeft gesproken over een unieke relatie met God, zijn Vader?! Ook waar men kritisch de woorden van de evangeliën schift, is men het er vandaag toch wel over eens, dat de leer aangaande Christus in het Nieuwe Testament niet pas bij Paulus begonnen is, maar zijn voorsprong heeft in Jezus Zelf.
Blijft de vraag: heeft Paulus dan toch een stap verder gedaan dan Jezus Zelf, door Hem te zien als Zoon van God? Heeft Paulus in zijn verzoeningsleer allerlei Griekse elementen opgenomen, en zodoende in feite toch een nieuwe godsdienst gesticht? Heeft Paulus zich dan van Israël losgemaakt door de halacha, de richtlijnen voor de joodse levenswandel, voor niet langer verplicht te verklaren? Of was hij misschien toch een rabbi, en is hij dus een van velen in het jodendom van de eerste eeuw van onze jaartelling?
Op vooral die laatste vragen wil ik in dit artikel nader ingaan.
Paulus: geschoold tot rabbijn
In het kopje boven deze paragraaf heb ik uitgedrukt, wat we in ieder geval moeten zeggen: Paulus heeft een opleiding tot rabbijn gehad. Hij zegt dat zelf met zoveel woorden, als hij herinnert aan het feit, dat hij aan de voeten van Gamaliël
(Hand. 22:3) gezeten heeft.
Die uitdrukking zitten aan de voeten van
wil niets anders zeggen, dan dat je leerling van iemand bent geweest (dat is ook bedoeld in Lukas 10:39, waar we lezen dat Maria aan de voeten van Jezus zit!).
Het valt niet te ontkennen dat Paulus daar veel heeft opgestoken, dat hem ook diep en blijvend beïnvloed heeft. In zijn betoogtrant is hij daardoor voor ons soms niet te volgen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan Gal. 4:21-31 en 1 Kor. 10:1-4. De manier waarop Paulus daar de Schrift uitlegt, is een andere dan die welke wij gewend zijn. Maar voor Paulus (en de gemeenten, waaraan hij schreef?) was het kennelijk de gewoonste zaak van de wereld. Uit onderzoek naar de manier waarop men in de tijd van Paulus aan joodse zijde de Schrift las, blijkt heel duidelijk, dat hij zich in die banen bewoog.
Blijkbaar heeft de Heilige Geest Paulus’ rabbijnse manier van bijbeluitleg in dienst genomen voor de vertolking van het evangelie! Als we dat op ons in laten werken, is er nogal wat mee gezegd. Het zal duidelijk zijn, dat daar heel ingrijpende vragen mee samenhangen.
In ieder geval betekent het dat we de joodse manier van bijbellezen terdege serieus hebben te nemen. Maar - wat levert dat op en wat zijn de consequenties? Ik stel me voor op die vragen in te gaan, door een aantal publicaties langs te lopen die in de laatste jaren in ons land over dit onderwerp verschenen zijn.
Paulus als vertolker van de wet voor de niet-joden
Ik begin dan met een weergave van enkele hoofdlijnen uit het proefschrift van dr. P.J. Tomson, inmiddels hoogleraar Nieuwe Testament in Brussel. Hij is onder de Nederlandse theologen misschien wel degene die het verst gaat als het gaat om het verstaan van Paulus vanuit diens joodse achtergrond.
Dr. Tomson heeft zijn dissertatie geschreven over hoe Paulus in 1 Korinthe omgaat met diverse concrete vragen betreffende de levenswandel. Hij wijst er terecht op, dat Paulus in deze brief een ander front voor ogen heeft dan in de Brief aan de Galaten. Terecht wijst hij erop, dat Paulus allerminst tijdloos schreef, maar integendeel zijn brieven heeft gericht aan bepaalde gemeenten, en met het oog op de specifieke vragen die daar leefden. Dat kan ertoe leiden, dat Paulus ook verschillende accenten legt. In de Brief aan de Galaten bijv. draait alles om de rechtvaardiging door het geloof.
Dr. Zuurmond gaat zelfs zover, dat hij zijn bijbels-theologische studie over Paulus’ Brief aan de Galaten de titel God noch gebod
meegeeft: de betekenis van Jezus Christus is in de ogen van Paulus z.i. zo beslissend, dat alle goden naast Hem hun betekenis verloren hebben en dat Hij ook bepalend is voor wat gebod mag heten.
Paulus moest dat wel met zo’n grote kracht en eenzijdigheid onderstrepen, omdat binnen de gemeenten in Galatië de gedachte had postgevat, dat men toch ook nog rekening diende te houden met andere machten, en dat men door zich aan bepaalde wetsvoorschriften te houden iets moest toevoegen aan het geloof. Daarom zegt Paulus met grote nadruk, dat in het licht van het evangelie van Jezus Christus het er niet toe doet of men besneden is of niet besneden, maar of men een nieuwe schepping is (Gal. 6:15).
Diezelfde tegenstelling treffen we ook aan in 1 Kor. 7:19: want besneden zijn betekent niets, en onbesneden zijn betekent niets, maar wél het houden van Gods geboden.
Maar als we goed zien, blijkt dat Paulus zijn woorden nu een andere toespitsing geeft: hier gaat het om het houden van Gods geboden! Het heeft alles te maken met het feit, dat men zich in de gemeente van Korinthe niets aan de geboden gelegen liet liggen.
Dr. Tomson meent nu de Eerste Brief aan de Korinthiërs te kunnen typeren als een halachisch boek. Anders gezegd: het zou in Paulus’ betoog centraal gaan om de voorschriften m.b.t. de levenswandel. Daarbij is het naar zijn mening zo, dat Paulus niet de geldende joodse voorschriften achter zich gelaten heeft, maar zich juist aansluit bij de uitleg en toepassing van de Thora, zoals die in die tijd gold, en die hij zelf bij Gamaliël geleerd had. Hij gaat zelfs zover dat hij Paulus een hellenistische Farizeeër
noemt!
Het kan moeilijk ontkend worden dat dr. Tomson ons op bepaalde gegevens wijst, die men lange tijd niet kon zien, omdat men zich het zicht daarop door de eigen vooronderstellingen benomen had. Een sprekend voorbeeld, waaruit blijkt hoezeer het verstaan van de Schrift door vooroordelen bepaald kan worden, is dat Paulus zich - anders dan Bultmann beweerde - wel degelijk op woorden van Christus beroept, en dan nog wel juist als het gaat om voorschriften m.b.t. de levenswandel (1 Kor. 7:10; 9:14; 14:34 etc.!) De tegenstelling geloof/werken houdt voor Paulus dus niet in, dat hij de wet voor afgedaan verklaart! Vaak ziet men het zo, dat Paulus zich niet gehouden zou hebben aan de besluiten van Hand. 15, maar na het onderzoek van Tomson moet in ieder geval worden gezegd, dat dat bezijden de waarheid is.
Bij alle waardering voor de studie van dr. Tomson meen ik evenwel, dat hij de ene eenzijdigheid inruilt voor een andere. Evenmin als men zich eenzijdig op de Paulus van de Brief aan de Galaten mag beroepen, evenmin is het juist om Paulus consequent als een joodse rabbi te interpreteren, voor wie de trouw aan de halacha fundamenteel is.
Inderdaad is het in het jodendom zo, dat voor het orthodoxe jood-zijn het onderhouden van de halachische voorschriften beslissend is, en niet het aanhangen van bepaalde vaste geloofsovertuigingen. Tomson wijst in dit verband naar Paulus’ tijdgenoot Philo, bij wie dat ook het geval was. Zo komt hij tot de gedachte dat Paulus’ voorschriften voor de levenswandel, de halacha, tot op zekere hoogte los staan van zijn rechtvaardigingsleer (68).
Ik meen echter, dat Paulus zo geen recht gedaan wordt. In al zijn brieven is het toch zonneklaar, dat God in kruis en opstanding van de Here Jezus Christus de zonde verzoend en weggedaan heeft, en dat daarin dan ook de grondslag van het nieuwe leven ligt?!
Zuurmond heeft m.i. gelijk als hij zegt, dat voor Paulus heel het leven onder het gezag van Jezus Christus is gekomen, en dat de kracht van de Thora heeft plaats moeten maken voor de kracht van de Geest (85vv). Dat geldt toch ook voor die Eerste Brief aan de Korinthiërs, die ingespannen is tussen wat Paulus in hoofdstuk 1 over het kruis en in hoofdstuk 15 over de opstanding zegt?!
Over spinrag en kabeltouwen...
Heel belangrijk in dit verband is hoe men aankijkt tegen wat Paulus over de zonde gezegd heeft.
Dr. Schoon heeft in zijn Goudse gemeente een serie preken over teksten van Paulus gehouden, die vorig jaar gebundeld zijn verschenen. Daarin merkt hij op: Paulus blijft de Thora zien als een weg ten leven, maar als diezelfde Thora gecombineerd wordt met de macht van de zonde, dan is het resultaat niet het leven maar de dood.
(68) Hij tekent daarbij aan dat Paulus in Romeinen 7 niet bedoeld zou hebben te beschrijven wat de wet altijd bij iedereen uitwerkt, maar wat hij daar schrijft zou toch vooral een persoonlijke ervaring van Paulus uitdrukken.
Maar wat is dan de achtergrond van Paulus’ spreken over de zonde? Met die vraag heeft dr. G. H. Cohen Stuart, tot vorig jaar theologisch adviseur
van de Ned. Herv. kerk in Jeruzalem, zich indringend beziggehouden. Hij is in 1984 bij prof. Boertien gepromoveerd op een onderzoek naar de boze drift
bij Paulus en in het jodendom van zijn dagen. Enige jaren later is er een gepopulariseerde versie van uitgekomen, bestemd voor een breder publiek.
Ook van dit boek kunnen we zeggen, dat het ons laat zien hoezeer de oude beeldvorming, nl. dat Paulus zijn joodse oorsprong achter zich gelaten zou hebben, een misvatting en vertekening is. Wie Paulus losmaakt uit de joodse wereld van zijn dagen, loopt gevaar hem mis te verstaan, en kan aan bepaalde elementen van Paulus’ spreken geen recht doen.
Dr. Cohen Stuart laat zien hoe het denken over zonde en schuld in het farizeese jodendom, waarin Paulus groot geworden was, bepaald werd door de tegenstelling tussen de jètser hara (boze drift) en de jètser tov (goede drift). Die boze drift huist al in de mens sinds zijn geboorte, en veroorzaakt een tweestrijd in hem. Het gevolg is, dat de zonde de mens hoe langer hoe meer in zijn greep krijgt: het begint als spinrag en eindigt als kabeltouwen!
Het jodendom van Paulus’ dagen interesseerde zich niet voor de vraag waar die boze drift vandaan komt. De vraag voor hen was: hoe kan de mens de heerschappij van die boze drift te boven komen? Het antwoord van het farizeese jodendom was niet: door het houden van de wet, maar: door de Thora én de genade van God! Maar Paulus bestrijdt toch mede-joden, die het alleen van de wet verwachten? Ja, zegt Cohen Stuart, maar dat waren extreme fundamentalisten
. Volgens het rabbijnse jodendom is de Thora geen heilsmiddel. (118; curs. Cohen Stuart)
De conclusie van Cohen Stuart is, dat Paulus zich in zijn spreken over de zonde geheel beweegt binnen het farizeese jodendom van zijn dagen.
Voor velen zal dit een verrassende uitkomst zijn. Als correctie op een beeldvorming uit het verleden acht ik het waardevol. Het is - ook voor de ontmoeting van kerk en Israël - heel belangrijk meer zicht te krijgen op de (denk-) wereld, waarin Paulus thuishoorde. Het is goed onszelf kritisch af te vragen, waarom we Paulus zo nodig altijd in conflict met zijn joodse broeders willen zien.
Dat neemt niet weg dat ik ook bij de benadering van Cohen Stuart wel enkele vragen heb. Ik beperk me tot het stellen van de voor mij belangrijkste vraag: als Cohen Stuart allerlei parallellen laat zien tussen hoe men in de rabbijnse traditie dacht en wat Paulus schrijft, wat is dan de volmacht van Paulus’ apostelschap? Als Cohen Stuart bijvoorbeeld opmerkt, dat Paulus een echte jood was, d.w.z. een optimist, die van de doorwerking van het evangelie nogal wat - en eigenlijk teveel (128) - heeft verwacht, lijkt het erop, dat we in Paulus’ brieven toch vooral hemzelf horen.
Mijn bezwaar is, dat Paulus’ boodschap zo te zeer als een overtuiging naast andere wordt gezien, zonder dat recht gedaan wordt aan het feit dat hij apostel van Jezus Christus was. Maar het gaat in het evangelie van Christus toch niet om een bepaalde mening over hoe Paulus de zonde zag en hoe hij meende ervan af te kunnen komen. Als dat wél zo was, dan zou je kunnen zeggen, dat Paulus te optimistische of te pessimistische gedachten gekoesterd heeft. Maar het gaat om de verkondiging van de verzoening, die God buiten ons om in het kruis van Christus heeft aangebracht - en die geldt.
In zijn spreken over Gods handelen in kruis en opstanding van de Here Jezus Christus is Paulus volstrekt nieuw - ook voor een joods-rabbijns denken. Dat God langs deze weg de zonde weg zou doen is in geen mensenhart opgekomen. Bij alle overeenkomsten tussen Paulus en zijn mede-rabbijnen mogen we dit verschil niet over het hoofd zien.
Geloof van Christus of geloof in Christus?
Maar hoe zit het nu: ging het Paulus om het geloof in Christus - of niet?
De hervormde ds. Warners heeft in 1990 studieverlof gehad en heeft die tijd benut om zich te verdiepen in de vragen van de verhouding van Kerk en Israël. Het heeft hem een nieuw zicht gegeven op de boodschap van Paulus aangaande Jezus Christus. Vervolgens heeft hij een serie diensten gewijd aan de brief van Paulus aan de Romeinen.
Wie die Brief aan de Romeinen leest kan er niet omheen dat de rechtvaardiging door het geloof daarin een centrale rol speelt. Nieuw is de uitleg, die ds. Warners daaraan geeft. Een sleutelrol in zijn gedachten speelt de vertaling van Rom. 3:21, zoals hij ervoor pleit: nl. niet het geloof in Christus, maar het geloof van Christus.
Uitgaande daarvan leest hij de verzen 21-31 zo, dat God in Christus laat zien, dat Hij gemeenschap wil. Geloven is je leven funderen in de trouw van God, die zich in Jezus bewijst (47). Het betekent voor ds. Warners, dat verzoening als wegneming van onze schuld in de dood van Christus naar de achtergrond verdwijnt - het is niet meer van beslissende betekenis. Het gaat voor jood en heiden om een keuze voor de wil van God - en dat is voor de jood het doen van de Thora en voor de niet-jood de keuze voor de trouw van God in Jezus (65).
Er gaat dan nogal wat veranderen. Wat Paulus in Rom. 7 over de wet zegt, is bij nader inzien allemaal wel erg somber. De kerkelijke leer van de erfzonde is z.i. niet bijbels: God geeft goede levensvoorwaarden en goede kansen, maar helaas verspeelt de mens ze (60v).
Het is duidelijk, dat hier een ingrijpende herinterpretatie van Paulus’ Brief aan de Romeinen gegeven wordt. Ds. Warners beroept zich sterk op Romeinen 3:21, maar hij moet nogal wat toeren uithalen om de rest van de brief ermee in overeenstemming te brengen. Hij is m.i. daar op de fundamentele punten niet in geslaagd. Ook de tegenstelling, zoals hij die aanwijst tussen het geloof van Christus en het geloof in Christus, is een constructie.
Dr. Zuurmond wijst erop, dat oude handschriften de uitdrukking geloof van Christus
heel gemakkelijk vervingen door geloof in Christus
, hetgeen er z.i. op wijst, dat men de beide uitdrukkingen als uitwisselbaar beschouwd heeft (48). Hij voegt eraan toe, dat men op taalkundige gronden dus niet kan uitmaken hoe men heeft te vertalen, maar dat moet afleiden van de context.
Nu, alleen al uit het feit dat ds. Warners nogal wat kunstgrepen moet uithalen om Paulus te vertolken op de manier waarop hij dat gedaan heeft meen ik te mogen afleiden, dat hij er goed aan doet zijn hele betoog vanuit de nuchtere opmerkingen van dr. Zuurmond nog eens te beproeven op de houdbaarheid ervan.
Paulus: rabbi én apostel
Het is tijd om een balans op te maken. Ik meen, dat het goed is, dat Paulus teruggeplaatst wordt in de lijst
waar hij thuishoort: die van het jodendom van zijn dagen. Hij heeft niet de stichter van een nieuwe godsdienst willen zijn, maar hij heeft hartstochtelijk in de synagoge het pleit gevoerd voor het nieuwe verstaan van de Schriften, zoals hem dat door Christus Zelf geschonken was. Hij heeft dat gedaan door alles te benutten wat hij zelf geleerd had, ook aan de voeten van Gamaliël.
We doen er ook goed aan te verwerken, dat hij de Thora niet heeft terzijde gesteld en zo alle onderscheid tussen Israël en de volken heeft weggevaagd, maar er op uit was dat zij die door Christus nabij gekomen waren de eigen plaats en betekenis van Israël in Gods verkiezing zouden erkennen. Alleen zo laat zich verstaan waarom Paulus er zoveel aan gelegen was, dat de heidenchristelijke gemeenten geld bijeenbrachten voor de gemeente van Israël!
Zeker - zijn boodschap is vaak door mensen tegen Israël gebruikt, o.a. met een beroep op Matth. 27:25. Maar die boodschap van Godswege was en is niet tegen Israël gericht - integendeel. Er zou veel onheil in de afgelopen tweeduizend jaar voorkomen zijn, als de kerk dit oogmerk van Paulus had verstaan en in praktijk gebracht.
Dit alles houdt ook in, dat het nodig is opruiming te houden onder de karikaturen, die - haast onuitroeibaar - maar blijven voortbestaan. Nee, het jodendom in zijn geheel was en is niet wettisch. Dr. Schoon heeft misschien wel gelijk, dat dat meer voorkomt in de kerk! Het moet ons beeld van het jodendom veranderen, en vooral moet het ook aanleiding zijn nog eens scherp naar Paulus te luisteren. Bewuste en onbewuste anti-joodse vooroordelen zouden ons wel eens kunnen hinderen bij het luisteren naar zijn eigenlijke boodschap...
Misschien dat we dan met nieuwe oren de bevrijdende kracht van het evangelie van de Gekruisigde horen, zoals Paulus dat verkondigd heeft - éérst voor de jood en ook voor de heiden. Tot heil van kerk en Israël.
Literatuur, waarnaar verwezen wordt
- Dr. G. H. Cohen Stuart, The struggle in man between good and evil, Kok Kampen ing. 302 blz. f 51,90
- Dr. G. H. Cohen Stuart, Tweestrijd. Strijd tussen goed en kwaad bij Paulus en zijn tijdgenoten, Kok Kampen ing. 143 blz. f 22,50
- S. Schoon, Paulus. Grensganger tussen Israël en de volkeren. Kok Kampen 116 blz. f 19,90
- P. J. Tomson, Paul and the Yewish Law, Halakha in the Letters of the Apostle to the Gentiles, Van Gorcum / Assen, 328 blz. f 79,50
- P. Warners, Apostel en Rabbijn. Paulus aan Joden en Christenen te Rome, Boekencentrum / Zoetermeer 148 blz. f 29,90
- R. Zuurmond, God noch gebod. Bijbels-theologische notities over de Brief van Paulus aan de Galaten, Ten Have / Baarn 218 blz. f 29,50
dr. Gerard den Hertog
Vrede over Israël jrg. 38 nr. 2 (jan. 1994)
www.kerkenisrael.nl/vrede-over-israel