Israël, het persoonlijk eigendom van God


Het verbond met het volk Israël

In Exodus 19:3-8 wordt in het adembenemend mooie beeld van een arend geschilderd hoe ‘het huis van Jakob’, de ‘Israëlieten’ (vs. 3), het eigen volk van God wordt. De Eeuwige noemt het volk Israël: ‘Mijn persoonlijk eigendom’ (vs. 5). Als het volk Israël uit Egypte wordt bevrijd brengt Hij het, zoals een arend een jong dat nog niet op eigen vleugels kan vliegen, bij de Berg Sinaï tot Zich. Daar sluit de Eeuwige (JHWH) met het volk Israël een verbond (Ex. 19-20 en Ex. 24). Hij geeft het de Tora, de weg die het mag bewandelen. Israël mag nu de eigen vleugels uitslaan en de Eeuwige in liefdevolle gehoorzaamheid volgen, bij zijn Bevrijder blijven (vs. 5). In het beeld van de arend, zo zegt Martin Buber in zijn boek ‘Mozes’ treffend, ‘is uit­verkiezing, redding en opvoeding in één.’


De speciale plaats die Israël als volk van God gaat innemen en die tegelijk de roeping of taak van Israël aangeeft, wordt in het boek Deuteronomium nog eens op een toegespitste manier onder woorden gebracht. Ook het beeld van de adelaar keert daar terug (Deut. 32:11).
Israël is, zo lezen we:

De Eeuwige heeft zijn hart verpand aan Israël. Dat roept de vraag op, waaraan het dit te danken heeft.

Uit liefde en trouw

In de Tora worden twee motieven genoemd: liefde en trouw. Beide komen voor in Deuteronomium 7 met een verwijzing naar Exodus 19. Mozes zegt in vers 8 dat de HERE zich aan Israël heeft verbonden en het heeft ‘uitverkoren’:

Deze daad van liefde heeft Israël met eigen ogen mogen ‘zien’ (Ex 19:4) bij de Uittocht. Tegelijk wordt aan de verkiezing uit liefde ook Gods trouw verbonden:

Met de vaderen worden Abraham, Izaäk en Jakob bedoeld. Zij duiken direct op als in Exodus de HERE zich aan Israël gaat verbinden. In Exodus 3, waar Mozes bij de brandende braamstruik, de opdracht krijgt Israël uit de leiden, maakt God zich bekend.

Hij zegt: ‘Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, van Izak en de God van Jakob’ (vs. 6). Tegelijk noemt Hij daar de Israëlieten al liefdevol ‘Ammi, Mijn volk’ (vs. 7, 10). Het is belangrijk te benadrukken dat de grond voor de uit­verkiezing gelegen is in God Zelf, niet in een eigenschap op deugd van Israël als volk (Deut. 7:7). Het ‘volk’ zijn van Israël is dus niet biologisch bepaald, maar theologisch. Het is een liefdesverklaring vanuit het hart van God Zelf. Dat roept de vraag op met welk doel Israël uitverkoren is.

Een koninkrijk van priesters

Op de vraag waartoe Israël uitverkoren is, moet een tweevoudig antwoord gegeven worden.

In de eerste plaats tot heil van Israël zelf. Het wordt bevrijd, uitgeleid uit Egypte, en gebracht naar de berg tot God. Israël wordt daar onder de koningsheerschappij van de Eeuwige geplaatst. Het mag een ‘heilig’, aan God toegewijd volk, zijn. We lezen dat in Exodus 19:6. Het is goed er op te letten dat God Israël onvoorwaardelijk als eigen volk aangenomen heeft. Als we vers 5 lezen zouden we een verkeerde conclusie kunnen trekken. Het ‘Nu dan, als u nauw­gezet ... dan zult u uit alle volken mijn persoonlijk eigendom zijn’ lijkt te zeggen dat Israël pas Gods volk zal zijn als het bewezen heeft volmaakt naar de verbonds­regels te hebben geleefd. Integendeel, het heeft de priesterfunctie ontvangen om als ‘zoon van God’ in liefde tot Hem te leven. Het ís heilig om heilig te zijn (vgl. Lev. 19:2).

Dat is het tweede waartoe Israël uitverkoren is. De priester is ‘de eerste dienaar van de koning’. Israël is door God als zijn eigen volk uitgekozen om zijn meest persoonlijk dienaar te zijn. Deze persoonlijke dienaar heeft de roeping om aan ‘de gehele aarde die Gods eigendom is’ (vs. 5) Gods wil over te brengen. Israël is heilig om de volken tot jaloersheid en tot dienst aan Hem te brengen.

Erkenning en gehoorzaamheid

Mozes brengt de boodschap van de Eeuwige aan Israël over: Ik ben jullie koning (vs. 6b).

Aan Israël wordt nu de vraag gesteld, na alles wat het gezien heeft (vs. 4), of het de Eeuwige als koning wil erkennen en dienen. Het antwoord is overtuigend: ‘Toen antwoordde heel het vol gezamenlijk en zei: Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen!’ (vs. 8; vgl Ex. 24:7). In dit antwoord klinkt niets hoog­moedigs. Het is een antwoord waarin de HERE als koning erkend wordt. Een twijfelend antwoord zou afwijzing van God als koning betekend hebben. Tegelijk heeft Israël ook altijd beseft dat volk van God zijn een roeping is: Het moet steeds weer worden wat het is. Rabbi Tarfon zegt het in de Spreuken van de vaderen als volgt: ‘Het is u niet gegeven het werk te voltooien, maar u kunt er zich niet aan onttrekken er een begin mee te maken’. De voltooiing is aan God.


De verbonden van het Oude Testament

Bij de berg Sinaï sluit de HERE zijn verbond met Israël als volk. Dáár wordt het tot volk van de Eeuwige (JHWH) uitverkoren (Exodus 19, 20 en 24).
Aan dit verbond gaat een tweetal verbonden vooraf, het verbond met Noach (Gen. 9), dat de hele schepping omvat, en het verbond met Abraham (Gen. 12, Gen. 17) dat ook, hoewel er een versmalling optreedt, weer een universele strekking heeft. Israël mag er zijn tot heil van de volkeren zijn.
Bij de vernieuwing van het verbond met Israël, waarvan de profeet Jeremia spreekt (Jer. 31:31), treedt het universele aspect weer op de voorgrond. Het is een verbond met de hele mensheid. Zoals geschreven staat: ‘Jubelt, gij natiën, met zijn volk’ (Deut. 32:43; Rom. 15:10).
De joodse schrijver Schalom Ben-Chorin geeft dit weer in bovenstaand dubbel trapezium.

C.J. van den Boogert
Verbonden jrg. 59 nr. 2 (apr. 2015)
www.kerkenisrael.nl/verbonden

verbonden